Join our new Duolingo Forum to help us rebuild what was lost with the old forum closing and more...

Cached mode
Duome is showing cached data by default, you can hit refresh button right here to update your stats.
Remember that your profile must be public for duome to be able to visualize the data. Simple numbers like streak or crowns would be updated instantly while more complex concepts like daily XP chart or Recent Practice Sessions will be available on page reload. You can provide feedback, ask questions and request new features on our forum — be welcome to join us there :)

Streak Hall of Fame
114

KFStefan

Exifler

1560823 XP#4834
0+924
7297
46871

Learning English from Dutch

Level 25 · 60439 XP

Skills: 55

Lessons: 285

Lexemes: 1952

Strength: 70%

Created: 2020-06-24
Last Goal: 2023-01-09
Timezone: UTC+1

Last update: 2023-03-23 18:00:04 GMT+3 (cached)


644015380

English Skills by StrengthCrownsNameOriginal Order

  • ••• -16 Basis 112 @ 100% 0
    a · am · an · and · apple · boy · bread · drink · drinks · eat · eats · girl · he · i · is · man · she · the · water · woman
    20 words
    Lidwoorden

    Het Engels heeft twee lidwoorden, the en a(n).

    A(n) is het onbepaald lidwoord, de Engelse versie van ‘een’. Om te bepalen of je a of an gebruikt, luister je naar de klank van de eerste letter van het volgende woord. Klinkt de eerste letter als een medeklinker, dan gebruik je a, en als je een klinker hoort, gebruik je an. Dat klinkt een beetje verwarrend, dus laten we naar een paar voorbeelden kijken:


    • a boy - een jongen



    • a house - een huis



    • a university - een universiteit



    • an apple - een appel



    • an hour - een uur



    Je ziet dat de eerste twee woorden met een medeklinker beginnen en als je ze uitspreekt – klik op het woord om naar de uitspraak te luisteren – klinkt de eerste klank ook als een medeklinker. Het derde woord university begint met een klinker, als je het uitspreekt, klinkt het echter alsof het met een ‘J’ begint. Daarom schrijf je toch a en niet an. Het vierde woord, apple, begint met een klinker, en zo klinkt het ook. Als je het laatste woord uitspreekt, klinkt het echter een beetje als ‘auwer’, wat met een klinker begint, dus daarom gebruik je hier ook an.

    The is de Engelse versie van ‘de’ en ‘het’. Iets makkelijker dan het Nederlands dus, want je hoeft niet te weten of een woord mannelijk/vrouwelijk of onzijdig is.


    Persoonlijke Voornaamwoorden Enkelvoud

    De Engelse persoonlijke voornaamwoorden in het enkelvoud zijn:

    Nederlands Engels
    Ik I
    Jij/U You
    Hij/Zij//Het He/She/It

    Het Engels maakt geen onderscheid tussen ‘u’ en ‘jij’.


    Werkwoordsvervoeging Enkelvoud

    De werkwoordsvervoeging van regelmatige werkwoorden is in het Engels gelukkig niet heel moeilijk. Als je de infinitief van het werkwoord kent, kom je al een heel eind. In het enkelvoud gebeurt er voor de eerste en tweede persoon helemaal niks, je gebruikt gewoon de infinitief – de vorm van het werkwoord die je in het woordenboek vindt. En voor de derde persoon enkelvoud voeg je gewoon een ’s’ aan de infinitief toe.

    Persoonlijk Voornaamwoord Vervoeging Voorbeeld
    I [infinitief] I drink - Ik drink
    You [infinitief] You drink - Jij drinkt
    He/She/It [infinitief]+s He/She/It drinks - Hij/Zij/Het drinkt

    Zijn

    Het werkwoord ‘zijn’ – to be in het Engels – is, net als in het Nederlands, onregelmatig. We beginnen hier met de enkelvoudsvormen:

    Persoonlijk Voornaamwoord to be Voorbeeld
    I am I am a boy - Ik ben een jongen
    You are You are a girl - Jij bent een meisje
    He/She/It is He/She/It is Dutch - Hij/Zij/Het is Nederlands

    Veel succes met je eerste les!

  • ••• -16 Basis 221 @ 100% 0
    are · book · boys · child · children · girls · has · men · menu · milk · newspaper · read · reads · rice · sandwich · they · we · women
    18 words
    Persoonlijke Voornaamwoorden Meervoud

    De Engelse persoonlijke voornaamwoorden in het enkelvoud hebben we al in Basis 1 besproken. Hieronder vind je een schema met de enkelvouds- én de meervoudsvormen:

    Nederlands Engels
    Ik I
    Jij/U You
    Hij/Zij//Het He/She/It
    Wij We
    Jullie You
    Zij They

    Je ziet dat er in het Engels geen verschil bestaat tussen de tweede persoon enkelvoud en tweede persoon meervoud; je gebruikt in beide gevallen you.


    Werkwoordsvervoeging Meervoud

    In Basis 1 hebben we ook de werkwoordsvervoeging in het enkelvoud besproken. De enkelvoudsvormen waren gelukkig niet heel moeilijk. De meervoudsvormen zijn nog makkelijker Hieronder een overzicht van zowel de enkelvouds- als de meervoudsvormen:

    Persoonlijk Voornaamwoord Vervoeging Voorbeeld
    I [infinitief] I drink - Ik drink
    You [infinitief] You drink - Jij drinkt
    He/She/It [infinitief]+s He/She/It drinks - Hij/Zij/Het drinkt
    We [infinitief] We drink - Wij drinken
    You [infinitief] You drink - Jullie drinken
    They [infinitief] They drink - Zij drinken

    Je ziet dat je in het meervoud alleen de infinitief gebruikt; heel makkelijk dus. Daardoor bestaat er in het Engels helemaal geen verschil tussen ‘jij drinkt’ en ‘jullie drinken’. In beide gevallen is dit you drink – en dat geldt voor de meeste werkwoorden.

    In tegenstelling tot ‘zij’ in het Nederlands bijvoorbeeld. Hoewel we een vorm van ‘zij’ in het enkelvoud en het meervoud hebben, kun je altijd aan het werkwoord zien of het enkelvoud of meervoud is: ‘zij drinkt’ of ‘zij drinken’.

    Houd dus met you rekening als je van het Engels naar het Nederlands vertaalt. Dit is vooral belangrijk als het een meerkeuzevraag is, want Duo vraagt altijd naar alle goede antwoorden!


    Zijn

    In de vorige les hebben we al naar de enkelvoudsvormen van to be gekeken. Hieronder vind je zo nog een keer, samen met de meervoudsvormen; die gelukkig iets makkelijker zijn.

    Persoonlijk Voornaamwoord to be Voorbeeld
    I am I am a boy - Ik ben een jongen
    You are You are a girl - Jij bent een meisje
    He/She/It is He/She/It is sick - Hij/Zij/Het is ziek
    We are We are girls - Wij zijn meisjes
    You are You are boys - Jullie zijn jongens
    They are They are sick - Zij zijn ziek

    Zoals je ziet hebben we de vorm are al bij de tweede persoon enkelvoud gezien. In het meervoud is dat de enige vorm die we gebruiken.


    Hebben

    Het werkwoord ‘hebben’ – to have in het Engels – is, net als in het Nederlands, ook onregelmatig. Hieronder een overzicht van alle vormen:

    Persoonlijk Voornaamwoord to have Voorbeeld
    I have I have a menu - Ik heb een menu
    You have You have a sandwich - Jij hebt een boterham
    He/She/It has He/She/It has a newspaper - Hij/Zij/Het heeft een krant
    We have We have children - Wij hebben kinderen
    You have You have boys - Jullie hebben jongens
    They have They have girls - Zij hebben meisjes

    Meervoud

    We hebben in deze les al veel besproken, dus wat betreft het meervoud houden we het hier kort. We gaan er in een latere les verder op in. In het algemeen vorm je het meervoud door een 's' achter het woord te plakken, bijvoorbeeld girl - girls. Er bestaan echter ook enkele uitzonderingen, zoals child - children.

    Veel succes met Basis 2!

  • ••• -16 Alledaagse uitdrukkingen23 @ 100% 0
    bye · english · fine · goodbye · hello · no · not · please · sorry · speaks · thanks · yes
    12 words
    Begroetingen

    Net als in het Nederlands, zijn er in het Engels natuurlijk heel veel verschillende manieren om iemand te begroeten. We zullen er hier een aantal bespreken. De meest eenvoudige begroeting is waarschijnlijk de Engelse versie van 'hallo': Hello.

    Net als het Nederlands, heeft het Engels ook een versie van 'goed + dagdeel'. In het Nederlands zeg je 'goedemorgen', in het Engels zeg je good morning. Het enige verschil is eigenlijk dat je de woorden niet aan elkaar schrijft.

    Dagdeel Begroeting
    Morgen = Morning Good morning
    Middag = Afternoon Good afternoon
    Avond = Evening Good evening
    Nacht = Night Good night

    Succes met de derde les!

  • ••• -16 Eten31 @ 100% 0
  • ••• -16 Dieren33 @ 100% 0
  • ••• -16 Meervoud42 @ 100% 0
  • ••• -16 Bezittelijke Voornaamwoorden51 @ 100% 0
    ' · 's · her · his · its · mine · my · our · ours · their · your · yours
    12 words
    Bezittelijk Voornaamwoord

    Het Engels heeft de volgende bezittelijke voornaamwoorden:

    Nederlands Engels
    mijn my
    je/jouw/uw your
    zijn/haar his/her/its
    ons/onze our
    jullie your
    hun their

    Je ziet dat de tweede persoon enkelvoud en meervoud weer dezelfde vorm hebben in het Engels. Let dus op bij oefeningen waar je alle goede antwoorden moet selecteren!


    Zelfstandig Bezittelijk Voornaamwoord

    Het Engels heeft, net als het Nederlands, ook zelfstandige bezittelijke voornaamwoorden:

    Nederlands Engels
    de/het mijne mine
    de/het jouwe/uwe yours
    de/het zijne/hare his/hers/its*
    de/het onze ours
    - yours*
    de/het hunne theirs

    * Let op! In tegenstelling tot het Nederlands heeft het Engels wel een zelfstandig bezittelijk voornaamwoord voor de derde persoon enkelvoud onzijdig en de tweede persoon meervoud. Als je die vormen vertaalt, gebruik je dus de van-constructie: Is that coat yours? – Is die jas van jullie?

    Veel plezier met deze les!

  • ••• -16 Objectieve voornaamwoorden53 @ 100% 0
    her · him · it · me · them · us · you
    7 words
    Persoonlijke Voornaamwoorden

    In Basis 1 en Basis 2 hebben we de persoonlijke voornaamwoorden ook al besproken, maar in die les hebben we alleen naar de subjectvormen gekeken. Een persoonlijk voornaamwoord kan ook als object gebruikt worden:

    • Subject: Hij kust de kat.
    • Object: De kat kust hem

    Zoals je ziet staat het object in de zin niet alleen op een andere plek, maar de vorm verandert ook. Net als in het Engels:

    • Subject: He kisses the cat.
    • Object: The cat kisses him.
    Nederlands Engels
    mij me
    je/jou/u you
    hem/haar/het him/her/it
    ons us
    jullie you
    hun/hen/ze them

    Ook hier zijn de tweede persoon enkelvoud en meervoud weer hetzelfde. Sterker nog, ze zijn precies hetzelfde als de subjectvormen. Pas dus goed op als je van het Engels naar het Nederlands vertaalt!

    Veel succes!

  • ••• -16 Kleding62 @ 100% 0
  • ••• -16 Werkwoorden: t.t.71 @ 100% 0
    cooks · design · find · go · goes · hear · hears · know · like · likes · listen · listens · loves · make · pays · play · plays · rains · run · runs · says · sees · sleeps · support · swim · swims · take · tell · use · walk · walks · want · wants · work · writes
    35 words

    In Basis 1 en Basis 2 hebben we al eerder naar de werkwoordsvervoeging van de present tense gekeken. Omdat we in deze les veel nieuwe werkwoorden zullen zien, herhalen we nog eens de Engelse (regelmatige) werkwoordsvervoeging:

    Persoonlijk Voornaamwoord Vervoeging Voorbeeld
    I [infinitief] I drink - Ik drink
    You [infinitief] You drink - Jij drinkt
    He/She/It [infinitief]+s He/She/It drinks - Hij/Zij/Het drinkt
    We [infinitief] We drink - Wij drinken
    You [infinitief] You drink - Jullie drinken
    They [infinitief] They drink - Zij drinken

    We hebben al eerder besproken dat de infinitief die vorm van het werkwoord is die je in een woordenboek vindt. En dat je in de tegenwoordige tijd eigenlijk bijna altijd de infinitief gebruikt; behalve in de derde persoon enkelvoud, dan plaats je er een -s achter.

    Er worden twee werkwoorden in deze les gebruikt, die niet helemaal regelmatig zijn: to go en to touch. Bij to go zul je zien dat de derde persoon enkelvoud niet alleen een 's' krijgt, maar ook nog een 'e'; je zet er dus -es achter: Hij gaat – He goes. To touch krijgt ook -es, maar die vorm wordt in deze les niet gebruikt: Hij raakt de kat aan – He touches the cat.

    Succes met de present tense!

  • ••• -16 Kleuren73 @ 100% 0
    black · blue · brown · colorful · gray · green · orange · pink · purple · red · white · yellow
    12 words
  • ••• -16 Vragen81 @ 100% 0
    do · does · have · what · what · when · where · which · which · who · whose · whose · why
    13 words
    Vragen

    Het Engels heeft net als het Nederlands ook vraagwoorden. En deze les draait vooral om de verschillende vraagwoorden en hoe je deze kunt gebruiken. Het gebruik van de vraagwoorden verschilt eigenlijk nauwelijks van het Nederlands. Hoewel je bijvoorbeeld wel zult zien dat de letterlijk vertaling van whose, ‘wiens’ of ‘wier’ is. Woorden die wij in het Nederlands niet (meer) zo vaak gebruiken. Whose cat is that vertalen de meeste mensen niet als ‘Wier kat is dat?’; dat klinkt nogal deftig. Het is veel gewoonlijker om het als ‘Van wie is die kat?’ te vertalen. Maar afgezien daarvan, zijn de Engelse vraagwoorden heel vergelijkbaar met de Nederlandse.

    In het Nederlands maak je een vraag meestal door het onderwerp en de persoonsvorm in de zin om te draaien. ‘Jij bent een man’ – ‘Ben jij een man?’. Dit omdraaien heet ook wel inversie, inversion in het Engels. En inversie wordt in het Engels ook toegepast: You are a manAre you a man?

    Maar je moet in het Engels ook vaak gebruik maken van het werkwoord to do om een vraag te maken. Je zult dit ook in deze les zien. In het Nederlands zeg je: ‘Jij hebt brood’ – ‘Heb jij brood?’. In het Engels gebruik je hier ‘to do’: You have bread – Do you have bread?.

    Dus wanneer gebruik je nou gewoon inversie en wanneer gebruik je nou to do? Dat is gelukkig makkelijk uit te leggen. Als de persoonsvorm een hulpwerkwoord (auxiliary verb) of een vorm van to be is, dan gebruik je gewoon inversie. In alle andere gevallen – als de persoonsvorm dus een hoofdwerkwoord (lexical verb) is – gebruik je to do.

    • De persoonsvorm can is een hulpwerkwoord: You can walkCan you walk? – Je kunt lopen – Kun je lopen?

    • De persoonsvorm is is een vorm van to be: He is sickIs he sick? – Hij is ziek – Is hij ziek?

    • De persoonsvorm is een hoofdwerkwoord: He walksDoes he walk? – Hij loopt – Loopt hij?


    Je kunt in het Nederlands ook een vraagwoord in deze constructies gebruiken, bijvoorbeeld: ‘Heb jij brood?’ – ‘Welk brood heb jij?’. Dit gebeurt in het Engels ook: Do you have bread?What bread do you have? En dit zijn de soort zinnen die je vooral in deze les zult zien. Probeer de bovenstaande regels echter ook te leren en kijk of je in de komende lessen al wat vraagzinnen kunt herkennen.

    Veel succes!

  • ••• -16 Voegwoorden83 @ 100% 0
    because · but · if · or · that · when · whenever · while
    8 words
  • ••• -16 Voorzetsels92 @ 100% 0
    about · after · against · among · as · at · behind · between · by · during · except · for · from · in · like · near · of · off · on · out · over · to · towards · under · with · without
    26 words
  • ••• -16 Tijd101 @ 100% 0
  • ••• -16 Familie103 @ 100% 0
  • ••• -16 Beroepen112 @ 100% 0
  • ••• -16 Bijvoegelijke Naamwoorden 1121 @ 75% 25
    afraid · alive · available · beautiful · bilingual · clean · convenient · cultural · different · dirty · efficient · excellent · expensive · familiar · famous · final · frequent · future · general · historical · human · important · impossible · independent · interesting · left · legal · little · living · local · main · military · minimum · modern · necessary · negative · next · normal · official · open · opposite · own · perfect · personal · popular · positive · possible · private · professional · real · recent · religious · responsible · sad · same · serious · special · tired · traditional · whole · wooden · wrong
    62 words
  • ••• -16 Werkwoorden: t.t. 2123 @ 50% 50
  • ••• -16 Bijwoorden132 @ 75% 25
    again · almost · already · also · always · anywhere · approximately · as · away · clearly · completely · currently · definitely · easily · else · enough · especially · even · ever · exactly · far · finally · generally · here · however · just · late · later · least · more · much · necessarily · neither · never · nor · normally · now · once · only · perfectly · possibly · pretty · really · slowly · so · sometimes · soon · still · then · there · together · too · twice · usually · very · well · yet
    57 words
  • ••• -16 plaatsen @ 50% 50
  • ••• -16 Voorwerpen143 @ 50% 50
    scissors · through · tv
    3 words
  • ••• -16 Mensen152 @ 50% 50
  • ••• -16 Reizen161 @ 50% 50
  • ••• -16 Bepaalde lidwoorden162 @ 75% 25
    all · all · another · any · anybody · anything · both · each · every · everybody · everyone · everything · few · no · nobody · none · nothing · one · other · someone · something · such · that · that · these · these · this · this · those · those
    30 words
  • ••• -16 Cijfers163 @ 50% 50
    amount · average · eight · eighteen · eighty · eleven · enough · fifteen · fifty · first · five · forty · four · fourteen · fourth · half · hundred · last · less · majority · many · meter · million · more · much · nine · nineteen · ninety · one · pair · per · seven · seventeen · seventy · six · sixteen · sixty · some · sum · ten · third · thirteen · thirty · thousands · three · total · twelve · twenty · two
    49 words
  • ••• -16 Werkwoorden: t.t. 3171 @ 50% 50
    adds · agree · allows · announce · appears · arrive · asks · assumes · begins · believes · calls · contains · continues · counts · creates · cuts · deliver · delivers · demands · dry · explains · feels · fill · finds · fits · fly · follows · gets · gives · helps · import · introduce · knows · leaves · lives · looks · mix · opens · presents · produces · put · puts · receives · reserve · reserves · respect · serves · sets · signs · sing · spend · supports · talks · tells · thinks · tries · uses · visits · watches · wins · wishes
    61 words
  • ••• -16 Onderwijs173 @ 50% 50
    meaning · studies · teaching · training
    4 words
  • ••• -16 Werkwoorden: Verleden Tijd181 @ 50% 50
    answered · appeared · ate · born · called · came · cooked · decided · died · drank · entered · explained · fell · felt · finished · found · gave · had · happened · heard · informed · introduced · kept · knew · left · liked · listened · looked · lost · loved · made · opened · performed · played · rained · reached · recently · returned · said · saw · seemed · showed · spoke · started · stayed · stopped · supported · talked · thought · told · took · touched · tried · turned · used · walked · wanted · watched · went · were · won · wrote · yesterday
    63 words
  • ••• -16 Werkwoorden: Infinitief183 @ 50% 50
    add · be · buy · call · change · close · come · cook · create · do · enter · get · give · help · keep · learn · let · look · love · need · pay · place · rain · rent · say · see · sell · set · show · sleep · speak · start · study · think · touch · try · visit · write
    38 words
  • ••• -16 Werkwoorden: Verleden tijd 2192 @ 75% 25
  • ••• -16 Abstracte Voorwerpen 1201 @ 50% 50
  • ••• -16 Verbuiging bijv. nw.203 @ 75% 25
    able · alone · bad · best · better · big · bigger · cheaper · cleaner · clear · cold · deep · fair · fast · free · full · good · great · happy · hard · hot · large · less · long · new · nice · old · older · poor · prettier · pretty · pure · ready · rich · sharp · short · simple · small · smaller · strong · sure · sweet · tall · than · true · weak · worse · worst · young · younger
    50 words
  • ••• -16 Werkwoorden: v.t.t.212 @ 50% 50
    ago · before · previous · previously · since
    5 words
  • ••• -16 Werkwoorden: Infinitief 2221 @ 50% 50
    accept · achieve · affect · allow · analyze · answer · appear · apply · assume · avoid · beat · begin · belong · build · choose · continue · count · cover · cut · define · develop · die · exist · explain · finish · fit · forget · hate · how · improve · increase · leave · lets · lose · meet · miss · prepare · prevent · produce · reach · recover · repeat · respond · serve · shut · stay · suffer · talk · though · understand · wait · wake · win
    53 words
  • ••• -16 Betrekkelijke voornaamwoorden223 @ 100% 0
    what · where · which · who · whom · whose
    6 words
  • ••• 05 Werkwoorden: Voltooid verleden tijd232 @ 25% 75
  • ••• 05 Abstracte Voorwerpen 2241 @ 50% 50
  • ••• 05 Wed. vnw.242 @ 100% 0
    herself · himself · itself · myself · ourselves · themselves · yourself · yourselves
    8 words
  • ••• 05 Natuur243 @ 50% 50
  • ••• 05 Werkwoorden: Gerundium251 @ 50% 50
    calling · coming · cooking · doing · drinking · eating · following · getting · giving · going · happening · having · including · leaving · looking · making · paying · playing · raining · reading · running · saying · seeing · sitting · sleeping · speaking · starting · studying · swimming · taking · talking · thinking · touching · trying · waiting · walking · watching · wearing · working · writing
    40 words
  • ••• 05 Sporten253 @ 50% 50
    exercise · exercises · jump · jumps · kick · scored
    6 words
  • ••• 05 Kunst261 @ 50% 50
    musical · opening · painting
    3 words
  • ••• 05 Communicatie263 @ 50% 50
    news
    1 words
  • ••• 05 Medisch271 @ 50% 50
    ill · sick
    2 words
  • ••• 05 Werkwoorden: Toekomende tijd272 @ 25% 75
  • ••• 05 Politiek273 @ 50% 50
    national
    1 words
  • ••• 05 Werkwoorden: Toekomstige tijd281 @ 50% 50
  • ••• -16 Wetenschap283 @ 50% 50
    alcohol · decrease · discover · electric
    4 words
  • ••• 05 Werkwoorden: Voltooid Toek. Tijd292 @ 75% 25
  • ••• 05 Zaken301 @ 50% 50
    advertising · costs · global
    3 words
  • ••• 05 Werkwoorden: Modaal303 @ 75% 25
    can · cannot · could · may · must · should · would
    7 words
  • ••• 05 Gebeurtenissen311 @ 75% 25
  • ••• 05 Werkwoorden: v.v.t.t.312 @ 100% 0
  • ••• -16 Attributen313 @ 50% 50
Cached // 2022-12-180.027

Basis 1 1 · 2018-10-25 ^

Lidwoorden

Het Engels heeft twee lidwoorden, the en a(n).

A(n) is het onbepaald lidwoord, de Engelse versie van ‘een’. Om te bepalen of je a of an gebruikt, luister je naar de klank van de eerste letter van het volgende woord. Klinkt de eerste letter als een medeklinker, dan gebruik je a, en als je een klinker hoort, gebruik je an. Dat klinkt een beetje verwarrend, dus laten we naar een paar voorbeelden kijken:


  • a boy - een jongen



  • a house - een huis



  • a university - een universiteit



  • an apple - een appel



  • an hour - een uur



Je ziet dat de eerste twee woorden met een medeklinker beginnen en als je ze uitspreekt – klik op het woord om naar de uitspraak te luisteren – klinkt de eerste klank ook als een medeklinker. Het derde woord university begint met een klinker, als je het uitspreekt, klinkt het echter alsof het met een ‘J’ begint. Daarom schrijf je toch a en niet an. Het vierde woord, apple, begint met een klinker, en zo klinkt het ook. Als je het laatste woord uitspreekt, klinkt het echter een beetje als ‘auwer’, wat met een klinker begint, dus daarom gebruik je hier ook an.

The is de Engelse versie van ‘de’ en ‘het’. Iets makkelijker dan het Nederlands dus, want je hoeft niet te weten of een woord mannelijk/vrouwelijk of onzijdig is.


Persoonlijke Voornaamwoorden Enkelvoud

De Engelse persoonlijke voornaamwoorden in het enkelvoud zijn:

Nederlands Engels
Ik I
Jij/U You
Hij/Zij//Het He/She/It

Het Engels maakt geen onderscheid tussen ‘u’ en ‘jij’.


Werkwoordsvervoeging Enkelvoud

De werkwoordsvervoeging van regelmatige werkwoorden is in het Engels gelukkig niet heel moeilijk. Als je de infinitief van het werkwoord kent, kom je al een heel eind. In het enkelvoud gebeurt er voor de eerste en tweede persoon helemaal niks, je gebruikt gewoon de infinitief – de vorm van het werkwoord die je in het woordenboek vindt. En voor de derde persoon enkelvoud voeg je gewoon een ’s’ aan de infinitief toe.

Persoonlijk Voornaamwoord Vervoeging Voorbeeld
I [infinitief] I drink - Ik drink
You [infinitief] You drink - Jij drinkt
He/She/It [infinitief]+s He/She/It drinks - Hij/Zij/Het drinkt

Zijn

Het werkwoord ‘zijn’ – to be in het Engels – is, net als in het Nederlands, onregelmatig. We beginnen hier met de enkelvoudsvormen:

Persoonlijk Voornaamwoord to be Voorbeeld
I am I am a boy - Ik ben een jongen
You are You are a girl - Jij bent een meisje
He/She/It is He/She/It is Dutch - Hij/Zij/Het is Nederlands

Veel succes met je eerste les!

Basis 2 1 · 2018-10-25 ^

Persoonlijke Voornaamwoorden Meervoud

De Engelse persoonlijke voornaamwoorden in het enkelvoud hebben we al in Basis 1 besproken. Hieronder vind je een schema met de enkelvouds- én de meervoudsvormen:

Nederlands Engels
Ik I
Jij/U You
Hij/Zij//Het He/She/It
Wij We
Jullie You
Zij They

Je ziet dat er in het Engels geen verschil bestaat tussen de tweede persoon enkelvoud en tweede persoon meervoud; je gebruikt in beide gevallen you.


Werkwoordsvervoeging Meervoud

In Basis 1 hebben we ook de werkwoordsvervoeging in het enkelvoud besproken. De enkelvoudsvormen waren gelukkig niet heel moeilijk. De meervoudsvormen zijn nog makkelijker Hieronder een overzicht van zowel de enkelvouds- als de meervoudsvormen:

Persoonlijk Voornaamwoord Vervoeging Voorbeeld
I [infinitief] I drink - Ik drink
You [infinitief] You drink - Jij drinkt
He/She/It [infinitief]+s He/She/It drinks - Hij/Zij/Het drinkt
We [infinitief] We drink - Wij drinken
You [infinitief] You drink - Jullie drinken
They [infinitief] They drink - Zij drinken

Je ziet dat je in het meervoud alleen de infinitief gebruikt; heel makkelijk dus. Daardoor bestaat er in het Engels helemaal geen verschil tussen ‘jij drinkt’ en ‘jullie drinken’. In beide gevallen is dit you drink – en dat geldt voor de meeste werkwoorden.

In tegenstelling tot ‘zij’ in het Nederlands bijvoorbeeld. Hoewel we een vorm van ‘zij’ in het enkelvoud en het meervoud hebben, kun je altijd aan het werkwoord zien of het enkelvoud of meervoud is: ‘zij drinkt’ of ‘zij drinken’.

Houd dus met you rekening als je van het Engels naar het Nederlands vertaalt. Dit is vooral belangrijk als het een meerkeuzevraag is, want Duo vraagt altijd naar alle goede antwoorden!


Zijn

In de vorige les hebben we al naar de enkelvoudsvormen van to be gekeken. Hieronder vind je zo nog een keer, samen met de meervoudsvormen; die gelukkig iets makkelijker zijn.

Persoonlijk Voornaamwoord to be Voorbeeld
I am I am a boy - Ik ben een jongen
You are You are a girl - Jij bent een meisje
He/She/It is He/She/It is sick - Hij/Zij/Het is ziek
We are We are girls - Wij zijn meisjes
You are You are boys - Jullie zijn jongens
They are They are sick - Zij zijn ziek

Zoals je ziet hebben we de vorm are al bij de tweede persoon enkelvoud gezien. In het meervoud is dat de enige vorm die we gebruiken.


Hebben

Het werkwoord ‘hebben’ – to have in het Engels – is, net als in het Nederlands, ook onregelmatig. Hieronder een overzicht van alle vormen:

Persoonlijk Voornaamwoord to have Voorbeeld
I have I have a menu - Ik heb een menu
You have You have a sandwich - Jij hebt een boterham
He/She/It has He/She/It has a newspaper - Hij/Zij/Het heeft een krant
We have We have children - Wij hebben kinderen
You have You have boys - Jullie hebben jongens
They have They have girls - Zij hebben meisjes

Meervoud

We hebben in deze les al veel besproken, dus wat betreft het meervoud houden we het hier kort. We gaan er in een latere les verder op in. In het algemeen vorm je het meervoud door een 's' achter het woord te plakken, bijvoorbeeld girl - girls. Er bestaan echter ook enkele uitzonderingen, zoals child - children.

Veel succes met Basis 2!

Alledaagse uitdrukkingen 1 · 2018-10-25 ^

Begroetingen

Net als in het Nederlands, zijn er in het Engels natuurlijk heel veel verschillende manieren om iemand te begroeten. We zullen er hier een aantal bespreken. De meest eenvoudige begroeting is waarschijnlijk de Engelse versie van 'hallo': Hello.

Net als het Nederlands, heeft het Engels ook een versie van 'goed + dagdeel'. In het Nederlands zeg je 'goedemorgen', in het Engels zeg je good morning. Het enige verschil is eigenlijk dat je de woorden niet aan elkaar schrijft.

Dagdeel Begroeting
Morgen = Morning Good morning
Middag = Afternoon Good afternoon
Avond = Evening Good evening
Nacht = Night Good night

Succes met de derde les!

Bezittelijke Voornaamwoorden 1 · 2018-10-25 ^

Bezittelijk Voornaamwoord

Het Engels heeft de volgende bezittelijke voornaamwoorden:

Nederlands Engels
mijn my
je/jouw/uw your
zijn/haar his/her/its
ons/onze our
jullie your
hun their

Je ziet dat de tweede persoon enkelvoud en meervoud weer dezelfde vorm hebben in het Engels. Let dus op bij oefeningen waar je alle goede antwoorden moet selecteren!


Zelfstandig Bezittelijk Voornaamwoord

Het Engels heeft, net als het Nederlands, ook zelfstandige bezittelijke voornaamwoorden:

Nederlands Engels
de/het mijne mine
de/het jouwe/uwe yours
de/het zijne/hare his/hers/its*
de/het onze ours
- yours*
de/het hunne theirs

* Let op! In tegenstelling tot het Nederlands heeft het Engels wel een zelfstandig bezittelijk voornaamwoord voor de derde persoon enkelvoud onzijdig en de tweede persoon meervoud. Als je die vormen vertaalt, gebruik je dus de van-constructie: Is that coat yours? – Is die jas van jullie?

Veel plezier met deze les!

Objectieve voornaamwoorden 1 · 2018-10-25 ^

Persoonlijke Voornaamwoorden

In Basis 1 en Basis 2 hebben we de persoonlijke voornaamwoorden ook al besproken, maar in die les hebben we alleen naar de subjectvormen gekeken. Een persoonlijk voornaamwoord kan ook als object gebruikt worden:

  • Subject: Hij kust de kat.
  • Object: De kat kust hem

Zoals je ziet staat het object in de zin niet alleen op een andere plek, maar de vorm verandert ook. Net als in het Engels:

  • Subject: He kisses the cat.
  • Object: The cat kisses him.
Nederlands Engels
mij me
je/jou/u you
hem/haar/het him/her/it
ons us
jullie you
hun/hen/ze them

Ook hier zijn de tweede persoon enkelvoud en meervoud weer hetzelfde. Sterker nog, ze zijn precies hetzelfde als de subjectvormen. Pas dus goed op als je van het Engels naar het Nederlands vertaalt!

Veel succes!

Werkwoorden: t.t. 1 · 2018-10-25 ^

In Basis 1 en Basis 2 hebben we al eerder naar de werkwoordsvervoeging van de present tense gekeken. Omdat we in deze les veel nieuwe werkwoorden zullen zien, herhalen we nog eens de Engelse (regelmatige) werkwoordsvervoeging:

Persoonlijk Voornaamwoord Vervoeging Voorbeeld
I [infinitief] I drink - Ik drink
You [infinitief] You drink - Jij drinkt
He/She/It [infinitief]+s He/She/It drinks - Hij/Zij/Het drinkt
We [infinitief] We drink - Wij drinken
You [infinitief] You drink - Jullie drinken
They [infinitief] They drink - Zij drinken

We hebben al eerder besproken dat de infinitief die vorm van het werkwoord is die je in een woordenboek vindt. En dat je in de tegenwoordige tijd eigenlijk bijna altijd de infinitief gebruikt; behalve in de derde persoon enkelvoud, dan plaats je er een -s achter.

Er worden twee werkwoorden in deze les gebruikt, die niet helemaal regelmatig zijn: to go en to touch. Bij to go zul je zien dat de derde persoon enkelvoud niet alleen een 's' krijgt, maar ook nog een 'e'; je zet er dus -es achter: Hij gaat – He goes. To touch krijgt ook -es, maar die vorm wordt in deze les niet gebruikt: Hij raakt de kat aan – He touches the cat.

Succes met de present tense!

Vragen 1 · 2018-10-25 ^

Vragen

Het Engels heeft net als het Nederlands ook vraagwoorden. En deze les draait vooral om de verschillende vraagwoorden en hoe je deze kunt gebruiken. Het gebruik van de vraagwoorden verschilt eigenlijk nauwelijks van het Nederlands. Hoewel je bijvoorbeeld wel zult zien dat de letterlijk vertaling van whose, ‘wiens’ of ‘wier’ is. Woorden die wij in het Nederlands niet (meer) zo vaak gebruiken. Whose cat is that vertalen de meeste mensen niet als ‘Wier kat is dat?’; dat klinkt nogal deftig. Het is veel gewoonlijker om het als ‘Van wie is die kat?’ te vertalen. Maar afgezien daarvan, zijn de Engelse vraagwoorden heel vergelijkbaar met de Nederlandse.

In het Nederlands maak je een vraag meestal door het onderwerp en de persoonsvorm in de zin om te draaien. ‘Jij bent een man’ – ‘Ben jij een man?’. Dit omdraaien heet ook wel inversie, inversion in het Engels. En inversie wordt in het Engels ook toegepast: You are a manAre you a man?

Maar je moet in het Engels ook vaak gebruik maken van het werkwoord to do om een vraag te maken. Je zult dit ook in deze les zien. In het Nederlands zeg je: ‘Jij hebt brood’ – ‘Heb jij brood?’. In het Engels gebruik je hier ‘to do’: You have bread – Do you have bread?.

Dus wanneer gebruik je nou gewoon inversie en wanneer gebruik je nou to do? Dat is gelukkig makkelijk uit te leggen. Als de persoonsvorm een hulpwerkwoord (auxiliary verb) of een vorm van to be is, dan gebruik je gewoon inversie. In alle andere gevallen – als de persoonsvorm dus een hoofdwerkwoord (lexical verb) is – gebruik je to do.

  • De persoonsvorm can is een hulpwerkwoord: You can walkCan you walk? – Je kunt lopen – Kun je lopen?

  • De persoonsvorm is is een vorm van to be: He is sickIs he sick? – Hij is ziek – Is hij ziek?

  • De persoonsvorm is een hoofdwerkwoord: He walksDoes he walk? – Hij loopt – Loopt hij?


Je kunt in het Nederlands ook een vraagwoord in deze constructies gebruiken, bijvoorbeeld: ‘Heb jij brood?’ – ‘Welk brood heb jij?’. Dit gebeurt in het Engels ook: Do you have bread?What bread do you have? En dit zijn de soort zinnen die je vooral in deze les zult zien. Probeer de bovenstaande regels echter ook te leren en kijk of je in de komende lessen al wat vraagzinnen kunt herkennen.

Veel succes!


7 skills with tips and notes

 
0.050