Please, hit refresh button right here to update your stats.
Remember that your profile must be public for duome to be able to visualize the data. Simple numbers like streak or crowns would be updated instantly while more
complex concepts like daily XP chart or Recent Practice Sessions will be available on page reload. You can provide feedback, ask questions and request new features
on our forum — be welcome to join us there :)
Met deze tips zullen we je een handje helpen terwijl je onze cursus volgt. De inhoud is zo ontworpen dat je de Duitse taal kan ontdekken zonder te veel te focussen op pure grammatica. Als je eventjes de kluts kwijt bent, kan je altijd deze tips bekijken als extra uitleg.
Spelen gaat voor! Oefening baart kunst, en dat geldt zeker ook bij het leren van talen.
Als je vragen hebt over een specifieke zin, kan je deze stellen in de zinsdiscussies. Het kan zijn dat je vraagt al eerder beantwoord is, of je kan een nieuwe vraag stellen.
De "bubbels" die je ziet op de hoofdpagina zijn vaardigheden (skills in het Engels), de hele cursus wordt een boom (tree in het Engels) genoemd. Elke vaardigheid wordt onderverdeeld in enkele lessen.
Het allerbelangrijkste is dat je je vermaakt en plezier hebt! Met deze cursus kan je de Duitse taal op een speelvolle manier ontdekken. Maak je dus niet te druk om een moeilijk woordje, bij veel oefening zal alles op zijn plaats vallen.
Na het afwerken van deze skill weet je dat:
Duits heel erg op het Nederlands lijkt.
Het werkwoord voor zijn (sein) net als in het Nederlands onregelmatig is.
Duitse zelfstandige naamwoorden altijd met een hoofdletter worden geschreven.
Duitse zelfstandige naamwoorden geslachten hebben. In deze skill zal je enkel "vrouwelijke" zelfstandige naamwoorden leren. Onthoud dat je later ook woorden met een ander woordgeslacht zal leren (mannelijk of onzijdig).
Wacht wacht wacht, waarom is "Katze" altijd vrouwelijk? Mijn kat is een kater! — Katze is die (vrouwelijk) omdat het woord op -e eindigt. In de volgende skill krijg je hier wat meer uitleg bij!
Zoals in de vorige skill al vermeld werd, is het woordgeslacht in het Duits iets belangrijker dan in het Nederlands. In het Nederlands is het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke woorden (de-woorden) meestal niet meer zichtbaar.
In het Duits is dit wel het geval:
Vaak kan je uit het einde van het woord het geslacht afleiden:
Voorwerpen (dus geen levende wezens of abstracte ideeën) die op -e eindigen zijn bijna altijd vrouwelijk (die):
Zelfstandige naamwoorden die op -er eindigen zijn vaak mannelijk (der):
Zelfstandig naamwoorden die op -chen eindigen zijn verkleinwoorden en zijn, net als in het Nederlands, onzijdig (das).
Zo zijn er nog veel patronen die we later gaan beschrijven.
Voor de meeste woorden zal je het geslacht van buiten moeten leren omdat het niet altijd even zichtbaar is.
In het Nederlands, hebben we een, en de en het.
Het Duits heeft een aantal meer lidwoorden, die veranderen naargelang de context.
Vrouwelijke zelfstandige naamwoorden krijgen eine voor "een":
Bezittelijke voornaamwoorden ("mijn, jouw, …") en kein (geen) hebben dezelfde uitgangen:
In plaats van "de" of "het" krijgen vrouwelijke woorden "die" in het Duits:
De meervoudsvormen lijken vaak op de vrouwelijke:
De twee andere geslachten hebben hetzelfde onbepaalde lidwoord ("een"): ein.
Ook hier geldt dat bezittelijke voornaamwoorden ("mijn, jouw, …") en kein (geen) dezelfde uitgangen hebben:
In het meervoud zijn, net als in het Nederlands, alle geslachten hetzelfde:
Hier heb je een snel overzicht van alle vormen die je in deze skill geleerd hebt:
Nederlands | vrouwelijk | meervoud | mannelijk & onzijdig |
---|---|---|---|
een | eine | — | ein |
mijn | meine | meine | mein |
jouw | deine | deine | dein |
geen | keine | keine | kein |
De uitspraak van het Duits is redelijk vanzelfsprekend: over het algemeen wordt elke letter altijd op dezelfde manier uitgesproken.
Sommige letters klinken wel helemaal anders dan in het Nederlands. We zullen je hieraan over heel de cursus herinneren; probeer nu gewoon je best te doen om na te zeggen wat je hoort.
Leenwoorden (uit het Frans of het Engels) klinken soms zoals in de oorspronkelijke taal:
Ondertussen ben je al enkele speciale tekens tegengekomen die we in het Nederlands niet hebben.
ä ö ü — Dit zijn klinkers die niet zoals a o u klinken. Ze worden "umlauten" genoemd. Bij gebrek aan umlauten op je toetsenbord (en bij Nederlandse en Belgische toetsenborden is dit niet het geval) wordt de umlaut vervangen door een e: "ae oe ue".
ß — dit is geen B, maar eerder een speciale S. Een naam hiervoor is de "es-zett". In Zwitserland wordt in de plaats "ss" geschreven.
In het Nederlands krijgen werkwoorden een andere uitgang afhankelijk van het onderwerp:
In het Duits veranderen de uitgangen iets vaker dan in het Nederlands. Voor du (jij/je), is deze uitgang voor alle werkwoorden hetzelfde. Werkwoorden die volgen op du, krijgen altijd de uitgang -st:
Du heißt ziet eruit als een uitzondering, maar dat is het niet. Die rare, typisch Duitse ß is ook een s-klank: op een ß volgt er nooit een -s-.
Vergelijk deze twee zinnen in het Nederlands:
1 | 2 | … | eind |
---|---|---|---|
Je | bent | oud. | |
— | Ben | je | oud? |
In het Nederlands verliest het werkwoord de uitgang -t bij een vraag met "jij of je" als onderwerp.
In het Duits is dit niet het geval:
1 | 2 | … | eind |
---|---|---|---|
Du | bist | alt. | |
— | Bist | du | alt? |
Du | trinkst | Kaffee. | |
— | Trinkst | du | Kaffee? |
"Wie" betekent letterlijk "hoe", maar als het aan het begin van een zin staat en door een komma wordt gevolgd, dan wordt ermee verrassing of ongeloof betuigd. In deze context gebruikt men in het Nederlands "wat".
In het Duits kan je natuurlijk ook "was" gebruiken.
In de skill Jij, heb je geleerd dat na du een werkwoord altijd op -st eindigt:
Bij ich (ik) krijgen werkwoorden doorgaans een -e als uitgang:
Dit is niet volledig regelmatig, maar geldt wel voor de meeste werkwoorden. Probeer deze werkwoordsuitgangen goed in te oefenen, je Duits zal een beetje raar klinken als je dit niet doet. :)
In het Nederlands kan je sporten, maar in het Duits bestaat dit werkwoord niet. Men zegt Sport machen.
Ich mache Sport. (Ik sport. / Ik doe sport.)
Zoals al eerder vermeld werd, zijn meervoudsvormen in het Duits nogal onregelmatig. Hier zijn er enkele woorden die je in deze skill zal leren:
enkelvoud | meervoud |
---|---|
eine Lampe | Lampen |
eine Tochter | Töchter |
ein Bett | Betten |
ein Sofa | Sofas |
ein Stuhl | Stühle |
ein Computer | Computer |
Zoals je ziet is het soms heel simpel:
Soms verandert de klinker een beetje (denk aan "stad/steden").
Sommige zelfstandige naamwoorden (die meestal op -er eindigen) blijven hetzelfde in het meervoud. Bij deze woorden moet je vaak naar de context kijken (bijvoorbeeld het werkwoord) om te weten of het woord in het enkelvoud of het meervoud staat.
Nu ken je alle uitgangen van regelmatige werkwoorden in het enkelvoud.
Nederlands | Uitgang | Voorbeeld |
---|---|---|
Ik | -e | ich singe |
Jij | -st | du singst |
Hij/Zij | -t | er/sie singt |
Zoals in het Nederlands is het werkwoord zijn heel onregelmatig:
Nederlands | Duits |
---|---|
Ik ben | ich bin |
Jij bent | du bist |
Hij/Zij is | sie/er ist |
Onthoud, oefening baart kunst!
Zoals je waarschijnlijk al doorhebt, is het lidwoord in het Duits net ietsje moeilijker dan in het Nederlands. Het geslacht is in het Duits veel meer van belang, want in het Nederlands wordt er nog nauwelijks een onderscheid gemaakt tussen mannelijke en vrouwelijke woorden (krijgen allebei "de"). Dit woordgeslacht is niet per se het echte, biologische "geslacht" van iets, het is gewoon een manier om de zelfstandige naamwoorden op te delen.
Nederlands | vrouwelijk | meervoud | mannelijk |
---|---|---|---|
zij/zij/hij | sie | sie | er |
de/het | die | die | der |
deze/dit | diese | diese | dieser |
welk | welche | welche | welcher |
mijn | meine | meine | meiner |
jouw | deine | deine | deiner |
Vergelijk deze uitgangen even met die van ein en soortgelijke woorden:
Nederlands | vrouwelijk | meervoud | mannelijk/onzijdig |
---|---|---|---|
een | eine | — | ein |
mijn | meine | meine | mein |
jouw | deine | deine | dein |
geen | keine | keine | kein |
We hebben je eerder verteld dat "woorden voor dingen" vrouwelijk (die) zijn als ze op -e eindigen:
Dit geldt echter niet noodzakelijk voor abstracte concepten, mensen, of dieren. Deze woorden kunnen zeker ook iets anders dan vrouwelijk zijn, ook al eindigen ze op -e.
Junge (jongen) en Chinese (Chinees) zijn mannelijk. De reden hiervoor is heel simpel: De mensen waarnaar de woorden verwijzen zijn echt mannelijk!
Voor abstracte concepten (dus geen voorwerpen en geen mensen) is het geslacht veel minder voorspelbaar als het woord op -e eindigt: Name is mannelijk, maar Ende (einde) is onzijdig.
Vaak overlapt dit met het Nederlands: het-woorden zijn heel vaak das-woorden in het Duits, en de-woorden zijn heel vaak der-woorden of die-woorden, maar zeker niet altijd!
Ja, wij kunnen zeker ook fouten maken! Als je er eentje vindt, rapporteer het alsjeblieft. Gebruik hiervoor het "vlaggetje" onderaan je scherm bij een oefening. Als je een fout enkel meldt in de zinsdiscussies, is het mogelijk dat wij, de mensen die aan de cursus werken, je bericht niet zullen zien.
Gelieve ook eerst nog eens te controleren wat je instuurt. We krijgen dagelijks letterlijk honderden meldingen. Bij meer dan 99% van die berichten zit er geen fout in de originele zin. We zijn ook maar vrijwilligers, dus hoe minder tijd we moeten steken in "valse" meldingen, hoe sneller we echt werk kunnen doen :)
Denk bij sondern aan niet A, maar B:
Gebruik in een andere context aber:
der ChinesE = de ChinEES (mannelijke mens uit China)
die ChinesIN = de ChinESE (vrouwelijke mens uit China)
die ChinesEN = de ChineZen (mannelijke mensen uit China)
die ChinesINNEN = de ChineSen (vrouwelijke mensen uit China)
Je hebt eerder al geleerd dat lidwoorden en gelijkaardige woorden afhankelijk zijn van het geslacht en het getal van een zelfstandig naamwoord. Voor alle woorden in de volgende tabel zijn de vrouwelijke en meervoudsvormen hetzelfde.
Nederlands | vrouwelijk/meervoud | mannelijk |
---|---|---|
zij • hij | sie | er |
de | die | der |
deze | diese | dieser |
welk(e) | welche | welcher |
mijn | meine | meiner |
jouw | deine | deiner |
Er is nog een geslacht (onzijdig). Hieronder vind je dezelfde vormen voor onzijdige woorden, samen met de mannelijke tegenhangers ter vergelijking:
Nederlands | mannelijk | onzijdig |
---|---|---|
hij • het | er | es |
de/het | der | das |
deze/dit | dieser | dieses |
welk(e) | welcher | welches |
mijn | meiner | meines |
jouw | deiner | deines |
Zoals je kan zien eindigen de vrouwelijke vormen (en die in het meervoud) over het algemeen op -e, de mannelijke op -er, en de onzijdige op -es.
Eigenlijk heb je al enkele onzijdige zelfstandige naamwoorden geleerd:
Vaak zijn das-woorden het-woorden in het Nederlands, maar dus niet altijd! (das Telefon = de telefoon; das Zimmer = de kamer)
De onbepaalde lidwoorden (een in het Nederlands) zien er hetzelfde uit voor mannelijk en onzijdig:
Nederlands | vr. | mv. | m./onz. |
---|---|---|---|
een | eine | — | ein |
geen | keine | keine | kein |
mijn | meine | meine | mein |
jouw | deine | deine | dein |
Er zijn dus twee groepen "lidwoordachtige" woorden. De eerste groep krijgt de uitgangen zoals bij het bepaalde lidwoord (de/het), de tweede zoals het onbepaalde lidwoord (een). De beste manier om deze twee groepen uit elkaar te houden, is door veel te oefenen!
Over het algemeen is het grammaticaal geslacht voor personen hetzelfde als het natuurlijke geslacht. Voor dieren en voorwerpen geldt dit niet.
Zoals eerder al vermeld werd, zijn alle woorden op -chen altijd onzijdig. In het Nederlands is dit net hetzelfde! Alle verkleinwoorden (het kindje, het boompje, het meisje, het kaboutertje) zijn het-woorden en dus ook onzijdig.
Met -chen worden dus verkleinwoorden gevormd. Magd (meid) was lang geleden het normale woord voor jonge vrouw, dus Mädchen betekent letterlijk jong vrouwtje, of gewoon meisje.
Het voornaamwoord man werkt zoals het Nederlandse men:
In vlottere vertalingen wordt men vaak vervangen door je of ze naargelang de context. (Je kan hier dansen.) De je of ze verwijst dan niet naar een specifiek persoon, maar wijst dan op iets dat geldt in het algemeen.
Net als in het Nederlands volgt het de vervoeging van er/sie (hij/zij):
Natuurlijk verwijst man niet alleen naar mannen. (Mann ≠ man!)
Bij de meeste werkwoorden verandert enkel de uitgang, maar er zijn een paar werkwoorden waarvan de klinker in de stam ook verandert. Dit zijn sterke werkwoorden. Zo heb je sterke werkwoorden met een -a- in de stam. Deze -a- krijgt een umlaut en wordt een -ä- in de tweede en derde persoon enkelvoud.
rijden | sleep | |
---|---|---|
ich | fahre | schlafe |
du | fährst | schläfst |
er/sie | fährt | schläft |
Daarnaast heb je ook sterke werkwoorden met een lange -eh- in de stam. Deze -eh- wordt dan een -ieh- in de tweede en derde persoon enkelvoud.
zien | |
---|---|
ich | sehe |
du | siehst |
er/sie | sieht |
In het Nederlands kan je "met het vliegtuig naar China gaan".
In het Duits kan dit niet; "gehen" kan je enkel te voet doen.
"Gaan" moet je dus vaak vervangen door een specifieker werkwoord zoals fahren (rijden) of fliegen (vliegen).
Je hebt al geleerd dat sommige bezittelijke voornaamwoorden (mijn, jouw), net als de lidwoorden, vaak van uitgang veranderen:
een | mijn | jouw | |
---|---|---|---|
vr./mv. | eine | meine | deine |
m./onz. | ein | mein | dein |
één | de/het mijne | de/het jouwe | |
---|---|---|---|
vr./mv. | eine | meine | deine |
m. | einer | meiner | deiner |
onz. | eines | meines | deines |
In deze skill kom je er twee nieuwe tegen:
zijn | haar/hun | |
---|---|---|
m./onz. | sein | ihr |
vr./mv. | seine | ihre |
Zoals je ziet zien de vormen voor "haar" en "hun" er hetzelfde uit.
de/het zijne | de/het hare/hunne | |
---|---|---|
vr./mv. | seine | ihre |
m. | seiner | ihrer |
onz. | seines | ihres |
(De mijne, de jouwe, de hare, de hunne, etc. kan heel vaak gewoon vervangen worden door van ..., of die/dat van ... in het Nederlands.)
Geen paniek! Je kent in het Nederlands het verschil tussen "zijn" en "haar".
Het Nederlandse "zijn" wordt sein, plus uitgang. Het Nederlandse "haar" wordt ihr, plus uitgang.
De uitgang kies je net als bij "mein" en "dein":
Nach Hause betekent naar huis. Later zal je ook "zu Hause" leren, dit betekent "thuis". Fahren en gehen doe je dus nach Hause!
In het Nederlands gebruik je sommige werkwoorden meestal in combinatie met een infinitief:
Duits is heel gelijkaardig:
Heb je er ooit al op gelet dat er geen -t (zoals in hij werkt) zit in hij kan? Ook in het Duits zijn de eerste en derde persoon hetzelfde voor modale werkwoorden:
persoon | modaal ww | ander ww |
---|---|---|
ich | kann | singe |
du | kannst | singst |
er/sie | kann | singt |
Mögen (leuk/lekker vinden) is geen normaal modaal werkwoord. Het kan enkel bij zelfstandige naamwoorden (of voornaamwoorden) gebruikt worden:
Mögen in het enkelvoud:
ich | mag |
du | magst |
er / sie | mag |
Machen is een normaal werkwoord. Het betekent maken.
Het wordt echter ook gebruikt waar we in het Nederlands doen gebruiken:
Verwar deze twee dus niet:
De woordvolgorde van het Duits lijkt sterk op die van het Nederlands, maar er zijn toch enkele dingen waar je op moet letten.
De Tangconstructie:
1 | 2 | … | einde |
---|---|---|---|
Ich | singe | nicht | . |
Ich | kann | nicht | singen. |
Ich | kann | am Montag nicht | singen. |
"Ich kan nicht singen am Montag." klopt dus niet, hoewel we deze woordvolgorde in het Nederlands wel gebruiken.
In het Nederlands veranderen persoonlijke voornaamwoorden soms:
Dit is een overblijfsel van een "naamvalsysteem" dat we lang geleden ook in het Nederlands hadden.
In het Duits is het naamvalsysteem er wel nog! Kijk eens naar de volgende tabel:
nominative | accusative |
---|---|
ich | mich |
du | dich |
De nominatief en de accusatief zijn twee van deze "naamvallen".
De nominatief wordt gebruikt voor het onderwerp van een zin.
De accusatief heeft een aantal functies. Hier wordt het gebruikt als het lijdend voorwerp van een zin:
Sommige voorzetsels hebben ook een accusatief nodig:
Er zijn nog andere woorden die veranderen als ze in de accusatief staan. Het goede nieuws is dat dit enkel gebeurt voor mannelijke (enkelvoudige) woorden.
Dit betekent dat, zolang een woord niet mannelijk is en in het enkelvoud staat, de nominatief en de accusatief hetzelfde zullen zijn.
Voor mannelijk enkelvoud is de verandering heel eenvoudig. Voeg overal gewoon een -en toe:
Zo heeft de accusatief van er (hij) ook een -n op het einde:
Wer (wie) verandert ook in de accusatief: het is dan altijd wen (ongeacht het geslacht):
Op het einde van een zin krijgt een adjectief, net als in het Nederlands, geen uitgang:
Voor zelfstandige naamwoorden krijgen ze wel uitgangen die zich aanpassen aan het geslacht en de naamval. Onthoud voor nu de volgende regels:
Voor vrouwelijk en meervoud, voeg een -e toe:
Voor mannelijk/onzijdig, voeg je ook een -e toe wanneer je der of das ziet:
De uitgang is dus heel vaak een -e, maar vergeet niet dat er ook andere uitgangen zijn.
Een eerste uitzondering: bij mannelijke woorden in de accusatief (den/einen), eindigt het adjectief ook op -en
In de vorige skill heb je twee modale werkwoorden geleerd:
ich | kann | mag |
du | kannst | magst |
er/sie | kann | mag |
In het meervoud krijgen deze werkwoorden regelmatige uitgangen. De klinker in de stam is wel vaak anders:
wir | können | mögen |
sie | können | mögen |
Net als in het Nederlands zijn de infinitief, de wir-vorm en de sie-vorm (in het meervoud) voor regelmatige werkwoorden hetzelfde; -en.
leren | rijden | hebben | |
---|---|---|---|
infinitief | lernen | fahren | haben |
wir | lernen | fahren | haben |
sie | lernen | fahren | haben |
Hieronder vind je een kleine herhaling van de vormen in het enkelvoud:
leren | rijden | hebben | |
---|---|---|---|
ich | lerne | fahre | habe |
du | lernst | fährst | hast |
er/sie/es | lernt | fährt | hat |
In de vorige lessen heb je al geleerd hoe je "mijn, jouw, zijn, haar & hun" zegt in het Duits:
NL | vr./mv. | man. Nom./onz. | man. Acc. |
---|---|---|---|
mijn | meine | mein | meinen |
jouw | deine | dein | deinen |
zijn | seine | sein | seinen |
haar/hun | ihre | ihr | ihren |
De uitgangen zijn hetzelfde voor ein & kein:
NL | vr./mv. | man. Nom./onz. | man. Acc. |
---|---|---|---|
een | eine | ein | einen |
geen | keine | kein | keinen |
Als je dit een beetje moeilijk vindt, gewoon blijven oefenen! De vorige skills herbekijken kan zeker geen kwaad. :)
In deze skill leer je de Duitse woorden voor "ons/onze" en "jullie":
NL | vr./mv. | man. nom./onz. | man. Acc. |
---|---|---|---|
ons | unsere | unser | unseren |
jullie | eure | euer | euren |
hun | ihre | ihr | ihren |
Onthoud dat "euer" een "e" kwijtraakt wanneer het een uitgang krijgt.
In deze en de vorige skills ben je de getallen van 1 tot 12 tegengekomen:
1 | eins | 7 | sieben | |
2 | zwei | 8 | acht | |
3 | drei | 9 | neun | |
4 | vier | 10 | zehn | |
5 | fünf | 11 | elf | |
6 | sechs | 12 | zwölf |
Deze getallen veranderen nooit van vorm, behalve één. Eins wordt enkel gebruikt als er niets op volgt:
Vertaal voor nu im als "in het/in de", en ins als "naar het":
Later zal je zien dat er een groter patroon is.
Im wordt ook gebruikt voor maanden en seizoenen:
Tot nu toe heb je deze werkwoordsvormen geleerd:
leren | rijden | hebben | |
---|---|---|---|
infinitief | lernen | fahren | haben |
ich | lerne | fahre | habe |
du | lernst | fährst | hast |
er/sie/es | lernt | fährt | hat |
wir | lernen | fahren | haben |
sie | lernen | fahren | haben |
Hier leer je de vormen van de laatste persoon, "jullie".
Deze vorm krijgt altijd een "-t" als uitgang, en de stam zal altijd hetzelfde zijn als in de infinitief. Bekijk eens het verschil met de derde persoon enkelvoud (er-vorm), waar de stam wel soms verandert:
leren | rijden | hebben | |
---|---|---|---|
infinitief | lernen | fahren | haben |
er/sie/es | lernt | fährt | hat |
ihr (jullie) | lernt | fahrt | habt |
Gern werkt net als het Nederlandse "graag", dus niets moeilijks!
Gern wordt soms ook geschreven/uitgesproken als gerne, deze twee vormen zijn exact hetzelfde.
Net als in het Nederlands is het Duitse werkwoord "sein" (zijn) heel onregelmatig:
zijn | sein | |
Ik | ich | bin |
jij | du | bist |
hij/zij/het | er/sie/es | ist |
wij | wir | sind |
jullie | ihr | seid |
zij (mv.) | sie | sind |
Zoals al eerder uitgelegd werd, zijn modale werkwoorden een categorie apart.
In het enkelvoud hebben ze vaak een andere stamklinker dan in het meervoud.
De eerste en derde persoon enkelvoud krijgen ook dezelfde vorm.
persoon | kunnen |
---|---|
ich | kann |
du | kannst |
er/sie/es | kann |
wir | können |
ihr | könnt |
sie | können |
Net als in het Nederlands worden ze vaak gecombineerd met een infinitief.
De imperatief is de bevelende vorm. Je gebruikt deze vorm vaak wanneer je instructies geeft. (Ga naar links. Kijk naar buiten! Kom binnen!)
In het Duits is het belangrijk om te weten tegen wie je het hebt. Praat je tegen één iemand of praat je tegen meerdere mensen? De imperatief in het meervoud is makkelijk:
wordt
Laat ihr vallen en je hebt een meervoudsimperatief.
Het woord ihr heeft verschillende functies in het Duits:
haar | ihr Bier (haar bier) |
hun | ihr Bier (hun bier) |
jullie | ihr trinkt (jullie drinken) |
Maak je hier niet te veel zorgen om, uit de context zal je normaal kunnen afleiden met welke ihr je te maken hebt.
Finden kan gewoon "vinden" betekenen:
Het wordt ook gebruikt om meningen te formuleren:
Let erop dat het lijdend voorwerp in beide gevallen in de accusatief staat.
Leer tut mir leid als een uitdrukking, de grammatica is nogal onregelmatig. Je zegt het wanneer je spijt of medelijden hebt.
Hoewel zelfs sommige Duitsers het niet weten, bestaat het werkwoord möchten niet. De vormen die met möcht- beginnen zijn conjunctiefvormen van mögen. Ze worden gebruikt als je beleefder wil zijn. In het Nederlands gebruiken we wil graag of zou graag.
persoon | mögen | (beleefde vorm) |
---|---|---|
ich | mag | möchte |
du | magst | möchtest |
er/sie/es | mag | möchte |
wir | mögen | möchten |
ihr | mögt | möchtet |
sie | mögen | möchten |
Op möchten kan er niet alleen een zelfstandig naamwoord volgen, maar ook een werkwoord:
Net als bij mögen verandert de klinker van de stam van het modale werkwoord müssen in het enkelvoud:
persoon | müssen |
---|---|
ich | muss |
du | musst |
er/sie/es | muss |
wir | müssen |
ihr | müsst |
sie | müssen |
Müssen werkt zoals het Nederlandse "moeten".
Let op! Nicht müssen betekent niet hoeven.
Ich muss nicht schlafen. (Ik hoef niet te slapen.)
Leer zu Hause ("thuis") als een uitdrukking. Bij maaltijden gebruik je zum:
In deze skill komt zu Hause (thuis) aan bod. Je hebt al nach Hause (naar huis) geleerd. Ook al kan "zu" in sommige contexten "naar" als vertaling krijgen, betekent zu Hause altijd "thuis", nooit "naar huis".
In het Nederlands gebruiken we "u" als we beleefd willen zijn tegenover mensen die we niet zo goed kennen. In het Duits wordt Sie gebruikt, dezelfde sie als die van de derde persoon meervoud, maar dan met een hoofdletter:
persoon | trinken |
---|---|
du | trinkst |
ihr | trinkt |
sie/Sie | trinken |
Hoe weet je wat sie/Sie betekent? Sie als vertaling van "u" wordt altijd met een hoofdletter geschreven .
Als Sie aan het begin van een zin staat kan je zonder context niet weten of het "zij" of "u" is:
Wanneer je de beleefdheidsvorm gebruikt, combineer je die vaak met de familienaam van de persoon tegen wie je spreekt, en Herr/Frau:
Zoals al eerder vermeld werd, kan je vaak het geslacht van een woord afleiden aan de hand van de eindletters:
Een veelvoorkomende manier om van een werkwoord een zelfstandig naamwoord te maken, is -ung. (vaak -ing in het Nederlands) Deze woorden zijn allemaal vrouwelijk:
Net als in het Nederlands kan je werkwoorden in de tegenwoordige tijd gebruiken om over het heden en de toekomst te praten:
De verleden tijd ziet er, ook net als in het Nederlands, anders uit. Hier leer je hoe je "Ik was" zegt:
De uitgangen zijn zoals die van de modale werkwoorden (müssen, können, …), maar de stam verandert nooit. Vergelijk hieronder de verleden tijd van sein, en de tegenwoordige tijd van können:
persoon | sein (zijn) | können (kunnen) |
---|---|---|
ich | war | kann |
du | warst | kannst |
er/sie/es | war | kann |
wir | waren | können |
ihr | wart | könnt |
sie/Sie | waren | können |
Veel mensen die Duits leren hebben moeite om te vertellen waar ze naartoe zijn geweest:
In het Duits is het veel simpeler: gebruik gewoon ich war:
Veel werkwoorden eindigen op -ieren. Deze werkwoorden eindigen in het Nederlands vaak op -eren:
Deze groep werkwoorden zijn volledig regelmatig: alle werkwoorden in deze groep vervoegen zich op dezelfde manier. Het is belangrijk op te merken dat, ongeacht de lengte van het werkwoord, de nadruk altijd op -ie- ligt:
In het Nederlands zegt men leraar Russisch. Deze volgorde kan je in het Duits niet gebruiken. Je moet de woorden omdraaien: Russischlehrer
Mein Russischlehrer ist Deutscher. (Mijn leraar Russisch is Duitser.)
Meine Russischlehrerin ist Deutsche. (Mijn lerares Russisch is Duitse.)
Als je het over een leraar hebt die uit Rusland komt zegt men russischer Lehrer.
Net als in het Nederlands kan je de tegenwoordige tijd niet gebruiken om over het verleden te praten.
De vorming van het voltooid deelwoord is bijna hetzelfde als in het Nederlands: plak ge- vooraan, en (altijd) -t achter de stam. (En nooit een -d.)
machen | kochen |
gemacht | gekocht |
Meestal wordt "haben" (hebben) als hulpwerkwoord gebruikt.
Onthoud dat je, bij een werkwoord in de voltooide tijd, het voltooid deelwoord altijd achteraan moet plaatsen:
1 | 2 | … | eind |
---|---|---|---|
Ich | habe | gestern Suppe | gekocht. |
Gestern | habe | ich Suppe | gekocht. |
(Dus vermijd bijvoorbeeld: "Ich habe Suppe gekocht gestern.")
Het Duits telt vier naamvallen. In de vorige lessen heb je de nominatief en de accusatief leren kennen.
De nominatief wordt gebruikt voor het onderwerp van een zin.
De accusatief wordt gebruikt voor het lijdend voorwerp van een zin. Ook op sommige voorzetsels volgt er een woord in de accusatief.
De derde belangrijke naamval is de datief.
Hieronder zie je de eerste drie persoonlijke voornaamwoorden in de datief die je zal tegenkomen, samen met de vormen in de nominatief en de accusatief:
Nom. | Acc. | Dat. |
---|---|---|
ich | mich | mir |
du | dich | dir |
sie (vr.) | sie | ihr |
Net als de accusatief heeft de datief enkele functies.
Sommige voorzetsels staan met een woord in de datief:
mit, zu, aus, von, bei
Komm mit mir! (Kom met mij!)
Een lijdend voorwerp staat normaal in de accusatief:
Op sommige werkwoorden volgt er altijd een datief:
Sommige werkwoorden kunnen dus tegelijk een lijdend voorwerp in de accusatief en een meewerkend voorwerp in de datief krijgen (in de vertaling kan je vak "aan" gebruiken). Het meewerkend voorwerp is het antwoord op de vraag "aan wie? voor wie?".
Net als in het Nederlands wordt het onderwerp niet uitgedrukt bij een gebiedende wijs (bevelzin). Later zal je deze vorm meer in detail leren. Onthoud nu gewoon dat als je "Kom!" wil zeggen, het in het Duits Komm! is (en niet bijvoorbeeld kommst).
De datief is in sommige opzichten de "makkelijkste naamval".
Lidwoorden (en soortgelijke woorden) krijgen de volgende uitgangen:
geslacht | uitgang |
---|---|
vrouwelijk | -r |
niet vrouwelijk | -m |
meervoud | -n |
Je zal de uitgangen van de lidwoorden ook herkennen in enkele persoonlijke voornaamwoorden:
Nom. | Acc. | Dat. |
---|---|---|
ich | mich | mir |
du | dich | dir |
er/es | ihn/es | ihm |
sie (vr.) | sie | ihr |
wir | uns | uns |
ihr | euch | euch |
sie/Sie | sie/Sie | ihnen |
Zoals je ziet, gelden hier dezelfde regels: vrouwelijk (sie) wordt ihr, er/es wordt ihm, en sie (meervoud) wordt ihnen.
Voor wir en ihr (wij/jullie) zijn de vormen in de datief dezelfde vormen als in de accusatief.
Over het algemeen eindigen bijvoeglijke naamwoorden in de datief altijd op -en, ongeacht het geslacht en getal.
geslacht | bijvoeglijk naamwoord | Nederlands | ||
---|---|---|---|---|
vr. | mit meiner | alten | Katze | met mijn oude kat |
m./onz. | mit meinem | alten | Hund | met mijn oude hond |
mv. | mit meinen | alten | Freunden | met mijn oude vrienden |
Er is nog iets: bij de datief meervoud, krijgen niet alleen het lidwoord en een bijvoeglijk naamwoord de uitgang -n; zelfs het zelfstandig naamwoord zelf krijgt een extra -n (als er nog geen stond):
Deze regel geldt niet voor woorden die op -s eindigen.
Nu kan je begrijpen waarom je bij sommige woorden zur gebruikt, maar bij andere zum. Dit zijn samentrekkingen van "zu + der" en "zu + dem". Vrouwelijke woorden gebruiken zur, andere zum.
Duits heeft nog enkele samentrekkingen die hierop lijken. Tot nu toe heb je deze geleerd:
Werkwoorden die op -ieren eindigen, krijgen geen ge- als voltooid deelwoord:
Ook werkwoorden die beginnen met de volgende voorvoegsels krijgen geen ge-:
Net als in het Nederlands veranderen voltooide deelwoorden niet afhankelijk van de persoon:
Het Duitse woord voor "Wie?", "Wer?, heeft drie vormen in het Duits en verandert dus afhankelijk van de naamval. Ze hebben dezelfde uitgangen als het mannelijke "der". Dezelfde vormen worden wel gebruikt ongeacht waarnaar het verwijst:
Naamval | wie? | de/het (m.) | |
---|---|---|---|
Nominatief | wer | der | I |
Accusatief | wen | den | II |
Datief | wem | dem | III |
Een geheugensteuntje: het aantal poten van de laatste letter van elk woord komt mooi overeen met I, II, III :)
In het Duits wordt "die Niederlande" alleen in het meervoud gebruikt en je kan het lidwoord niet weglaten.
Men zegt dus "Die Niederlande sind ein schönes Land" (Nederland is een mooi land) en niet "Die Niederlande ist ein schönes Land" of "Niederlande ist ein schönes Land".
Gebruik Norden, Süden, Osten, Westen wanneer je praat over een plaats in een andere plaats (in het...):
Gebruik nördlich, südlich, östlich, westlich wanneer je praat over een plaats die buiten de plaats is waarmee je de locatie vergelijkt (ten ... van):
De meeste plaatsnamen krijgen geen lidwoord:
Wanneer je over een richting praat, gebruik je bij plaatsnamen nach:
Een paar plaatsnamen hebben wel altijd een lidwoord:
Bij deze landen kan je nach niet gebruiken. Gebruik in de plaats in + accusatief:
Als je praat over de plaats waar iemand of iets zich bevindt, gebruik je de datief:
Je zal meer over het verschil tussen de datief en de accusatief leren in de latere skill "Meubels".
Wist je nog dat lidwoorden, persoonlijke voornaamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden op een -n eindigen in de datief meervoud?
Onthoud ook dat woorden die in het meervoud niet op -n eindigen, ook een extra -n krijgen:
Zoals je aan "met den Autos" kan zien, geldt deze regel niet voor meervoudsvormen die op -s eindigen.
Hier zijn de uitgangen van de bijvoeglijke naamwoorden in de nominatief die je al geleerd hebt:
geslacht | lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|---|
vr. | die | alte | Frau |
vr. | eine | alte | Frau |
m. | der | alte | Mann |
onz. | das | kleine | Kind |
mv. | — | alte | Männer |
In de accusatief veranderen enkel de mannelijke woorden:
geslacht | lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|---|
m. | den | alten | Mann |
m. | einen | alten | Mann |
Bijvoeglijke naamwoorden in de datief zullen ook altijd (in de zinnen die je nu zal krijgen) eindigen op -en:
geslacht | lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|---|
vr. | der | alten | Frau |
vr. | einer | alten | Frau |
m./onz. | dem | kleinen | Mann/Kind |
m./onz. | einem | kleinen | Mann/Kind |
mv. | den | alten | Männern |
mv. | — | alten | Männern |
In de latere skills zal je dit systeem vervolledigen.
Hier leer je dat, wanneer je een lidwoord in het meervoud toevoegt (nominatief of accusatief), je ook een -n moet toevoegen aan het bijvoeglijk naamwoord:
lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|
— | alte | Hunde |
die | alten | Hunde |
meine | alten | Hunde |
keine | alten | Hunde |
welche | alten | Hunde? |
diese | alten | Hunde |
Behalve bijvoeglijke naamwoorden, geldt hetzelfde ook voor soortgelijke woorden (meine, keine, welche, diese, etc.).
Tot nu toe heb je geleerd dat voltooide deelwoorden:
werkwoorden die met be-, ver-, zer- beginnen, ook geen ge- krijgen
kaufen, gekauft
De meeste werkwoorden werken zo. Maar net als in het Nederlands is er nog een andere groep (vaak veel voorkomende) werkwoorden waarbij het voltooid deelwoord er iets anders uitziet. Deze werkwoorden heten sterke werkwoorden.
Hun voltooid deelwoord
kan een klankverandering (of een andere verandering) in de werkwoordsstam krijgen.
fahren > gefahren, schlafen > geschlafen
Anders gedragen ze zich net als de andere werkwoorden: als de eerste lettergreep benadrukt is, valt de ge- weg:
Zinnen zoals de volgende heb je al gezien:
Bij een aantal voorzetsels kan er dus zowel een accusatief als een datief staan. De accusatief duidt een verandering van plaats aan, en de datief duidt aan dat de locatie hetzelfde blijft. Deze voorzetsels zijn wisselvoorzetsels:
In deze skill zal je enkel zinnen krijgen waar de locatie niet verandert (dus de voorzetsels hierboven + datief). In de volgende skill zal je ook zinnen krijgen met een wisselvoorzetsel met een accusatief.
In de vorige skill heb je gezien dat wanneer je over een blijvende locatie praat, het voorzetsel in het algemeen met de datief staat:
Het Duits heeft "wisselvoorzetsels":
Deze krijgen altijd een datief als ze een plaats aanduiden. Wanneer ze een verandering van plaats aanduiden, krijgen ze een accusatief!
Dit is een van de moeilijkere aspecten van Duits, maar oefening baart kunst. :)
Sommige voorzetsels staan altijd met een datief:
En sommige voorzetsels staan altijd met een accusatief:
Leer best eerst de voorzetsels die altijd met dezelfde naamval staan. Voor de overige (wissel)voorzetsels moet je dan gewoon denken: "plaatsverandering of niet?".
Hieronder zie je enkele werkwoordsparen, waarvan telkens een werkwoord een locatie beschrijft, en het andere werkwoord een plaatsverandering (plaatsing) aanduidt:
locatie | plaatsverandering |
---|---|
liegen | legen |
sitzen | setzen |
stehen | stellen |
hängen | hängen |
Het werkwoord in de eerste kolom staat met een datief wanneer er wisselvoorzetsels ("in, auf…") gebruikt worden. Die in de tweede kolom staan dan met een accusatief.
De laatste twee werkwoorden in de tabel zien er hetzelfde uit, maar de voltooide deelwoorden zijn anders:
locatie | plaatsverandering |
---|---|
gelegen | gelegt |
gesessen | gesetzt |
gestanden | gestellt |
gehangen | gehängt |
De werkwoorden die een locatie aanduiden zijn allemaal sterke werkwoorden, en alle werkwoorden waarbij er een plaatsing plaatsvindt zijn zwakke (regelmatige) werkwoorden.
Weet je nog dat de uitgang voor bijvoeglijke naamwoorden na "das, der, die & eine" -e is?
geslacht | lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|---|
vr. | die | alte | Frau |
vr. | eine | alte | Frau |
m. | der | alte | Mann |
onz. | das | kleine | Kind |
mv. | — | alte | Männer |
In deze skill leer je de volgende nieuwe uitgang:
geslacht | lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|---|
onz. | das | kleine | Kind |
onz. | ein | kleines | Kind |
De logica is hier dat ofwel het lidwoord, ofwel het bijvoeglijk naamwoord (maar nooit alle twee!) een -s krijgt.
De uitgangen in de nominatief en de accusatief hetzelfde voor het onzijdig, vrouwelijk en meervoud.
Vergelijk het verschil tussen een stelling en een bevel in het Nederlands:
Duits heeft drie verschillende bevelvormen:
De laatste twee zijn makkelijk te vormen:
Stelling | Bevel |
---|---|
Ihr kommt in den Garten. | Kommt in den Garten! |
Sie kommen in den Garten. | Kommen Sie in den Garten! |
Bij ihr moet je gewoon de ihr laten vallen. Bij de beleefdheidsvorm plaats je de Sie na het werkwoord.
Voor de du-vorm is dit de algemene regel:
Stelling | Bevel |
---|---|
Du kommst in den Garten. | Komm in den Garten! |
De du en de uitgang -st vallen weg.
Er zijn wel enkele dingen waar je op moet letten:
Stelling | Bevel | Uitleg |
---|---|---|
Du trinkst. | Trink! | Regelmatig |
Du isst. | Iss! | De infinitief is essen |
Du fährst. | Fahr! | Zonder umlaut |
Du arbeitest | Arbeite! | Extra e na -t/-d |
Zoals je al geleerd hebt, is de uitgang voor bijvoeglijke naamwoorden na "das, der, die & eine" -e:
geslacht | lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|---|
vr. | die | alte | Frau |
vr. | eine | alte | Frau |
m. | der | alte | Mann |
onz. | das | kleine | Kind |
mv. | — | alte | Männer |
In de vorige skill heb je ook geleerd dat bij onzijdige woorden ofwel het lidwoord ofwel het bijvoeglijk naamwoord (maar nooit allebei!) een -s als uitgang krijgen:
geslacht | lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|---|
onz. | das | kleine | Kind |
onz. | ein | kleines | Kind |
Voor mannelijke woorden in de nominatief geldt dezelfde regel: ofwel het lidwoord, ofwel het bijvoeglijk naamwoord eindigt op -r
geslacht | lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|---|
m. | der | alte | Mann |
m. | ein | alter | Mann |
De nominatief en de accusatief zijn hetzelfde voor de onzijdige en vrouwelijke vormen, en de vormen in het meervoud.
Bij de mannelijke accusatief krijgen zowel de lidwoorden als de bijvoeglijke naamwoorden de uitgang -en:
geslacht | lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|---|
m. | den | alten | Mann |
m. | einen | alten | Mann |
Nu ken je alle vormen in de nominatief en de accusatief, en ook de meeste vormen in de datief (die over het algemeen op -en eindigen)!
Rangtelwoorden zijn bijvoeglijke naamwoorden en krijgen dezelfde uitgangen:
De algemene regel is dat van één tot negentien je een -t- toevoegt tussen het getal en de uitgang:
2. | zweite |
4. | vierte |
8. | achte |
10. | zehnte |
12. | zwölfte |
19. | neunzehnte |
Vanaf twintig voeg je een -st- toe:
20. | zwanzigste |
42. | zweiundvierzigste |
100. | hundertste |
1000. | tausendste |
Er zijn drie onregelmatige vormen:
1. | erste |
3. | dritte |
7. | siebte |
In het Duits is het ook de gewoonte om een punt na het getal te plaatsen (42. = zweiundvierzigste) om aan te tonen dat het een rangtelwoord is.
Let op! Voor Nederlanders is het Duitse woord Vormittag een valse vriend. Daarmee bedoelen de Duitsers de tijd tussen 9 en 12 uur 's ochtends. In Nederland zou je dus ochtend en niet voormiddag zeggen.
Belgen kunnen gewoon voormiddag zeggen, omdat het in België net zoals in Duitsland wordt gebruikt.
Het Duitse hulpwerkwoord werden heeft verschillende functies.
Wanneer er een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord op volgt, komt het overeen met het Nederlandse "worden":
De vormen van werden volgen ongeveer het patroon van de sterke werkwoorden (essen, fahren, …):
werden | |
---|---|
ich | werde |
du | wirst |
er | wird |
wir | werden |
ihr | werdet |
sie/Sie | werden |
In deze skill kom je de volgende onregelmatige voltooide deelwoorden tegen:
Infinitief | Voltooid deelwoord | NL |
---|---|---|
werden | geworden | geworden |
sein | gewesen | geweest |
Je hebt nu alle uitgangen geleerd voor bijvoeglijke naamwoorden in de drie belangrijkste naamvallen: de nominatief, accusatief en datief.
Zoals in eerdere skills al beschreven werd, is de uitgang na "das, der, die & eine" een -e:
geslacht | lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|---|
vr. | die | alte | Frau |
vr. | eine | alte | Frau |
m. | der | alte | Mann |
onz. | das | kleine | Kind |
mv. | — | alte | Männer |
Je hebt ook geleerd dat bij onzijdige woorden in de nominatief en de accusatief, ofwel het lidwoord, ofwel het bijvoeglijk naamwoord (maar nooit allebei!) een -s als uitgang heeft:
geslacht | lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|---|
onz. | das | kleine | Kind |
onz. | ein | kleines | Kind |
Dezelfde regel geldt voor mannelijke woorden in de nominatief. Ofwel het lidwoord, ofwel het bijvoeglijk naamwoord eindigt op -r:
geslacht | lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|---|
m. | der | alte | Mann |
m. | ein | alter | Mann |
De nominatief en de accusatief zijn hetzelfde voor het onzijdig, vrouwelijk, en meervoud.
Bij de mannelijke accusatief krijgen zowel het lidwoord als het bijvoeglijk naamwoord -en als uitgang:
geslacht | lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|---|
m. | den | alten | Mann |
m. | einen | alten | Mann |
Ten slotte eindigen bijvoeglijke naamwoorden in de datief op -en, ongeacht het geslacht.
De meeste zelfstandige naamwoorden hebben twee vormen, enkelvoud en meervoud:
In de datief meervoud krijgen alle zelfstandige naamwoorden die nog niet op een -n eindigen een extra -n:
In deze skill leer je een speciale groep mannelijke woorden kennen. Deze woorden zullen altijd op de uitgang -en eindigen, behalve in de nominatief enkelvoud (de woordenboekvorm):
In deze groep zitten:
Hieronder heb je als voorbeeld de tabel voor der Junge (de jongen):
Naamval | Enkelvoud | Meervoud |
---|---|---|
Nominatief | der Junge | die Jungen |
Accusatief | den Jungen | die Jungen |
Datief | dem Jungen | den Jungen |
Er is een laatste groep onregelmatige zelfstandige naamwoorden. Dit zijn eigenlijk bijvoeglijke naamwoorden die zelfstandige naamwoorden geworden zijn, maar wel nog verbogen worden als bijvoeglijke naamwoorden. Als je de uitgangen voor bijvoeglijke naamwoorden kent, zijn deze woorden makkelijk te gebruiken:
Bijvoeglijk naamwoord | Zelfstandig naamwoord |
---|---|
ein deutscher Mann | ein Deutscher |
der deutsche Mann | der Deutsche |
eine deutsche Frau | eine Deutsche |
mit einer deutschen Frau | mit einer Deutschen |
In de skill Kleren vind je een overzicht van deze uitgangen.
In deze skill leer je de volgende zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden:
Bijvoeglijk naamwoord | Zelfstandig naamwoord |
---|---|
deutsch (Duits) | Deutscher (Duitser) |
erwachsen (volwassen) | Erwachsener (volwassene) |
verwandt (verwant) | Verwandter (familielid) |
bekannt (bekend) | Bekannter (bekende) |
De comparatief of de vergrotende trap wordt in het Nederlands gevormd door -er toe te voegen aan een bijvoeglijk naamwoord:
Dit is in het Duits ook zo. Let er wel op dat je nog steeds de juiste uitgangen moet toevoegen:
Korte bijvoeglijke naamwoorden krijgen meestal een umlaut en dus een klankverandering:
Het Duitse jeder betekent ieder/elk. Het heeft dezelfde uitgangen als "der, die, das":
naamval, geslacht | de/het | elk/ieder |
---|---|---|
nom. m. | der | jeder |
nom/acc. onz. | das | jedes |
nom./acc. vr. | die | jede |
acc. m. | den | jeden |
dat. m./onz. | dem | jedem |
dat. vr. | der | jeder |
Tijdsaanduidingen staan in het Duits in de accusatief:
Het normale woord voor eten is essen, maar voor dieren wordt fressen gebruikt.
De vervoeging van beide werkwoorden is hetzelfde:
persoon | essen | fressen |
---|---|---|
ich | esse | fresse |
du | isst | frisst |
er/sie/es | isst | frisst |
wir | essen | fressen |
ihr | esst | fresst |
sie/Sie | essen | fressen |
volt. dlw. | gegessen | gefressen |
Voor dieren is er meestal een algemeen woord met een bepaald grammaticaal geslacht. "Katze" is vrouwelijk, maar dat betekent niet per se dat de "Katze" waat je het over hebt vrouwelijk is!
Er zijn ook speciek mannelijke/vrouwelijke woorden voor een paar van deze dieren, maar deze woorden zullen nu nog niet in de cursus voorkomen.
Net als helfen (helpen) maakt danken deel uit van een kleine groep werkwoorden die altijd met een datief staan:
Je kan het zien als "hulp/dank geben aan" iemand, als dat helpt.
In het Duits gebruik je Angst haben als je wil zeggen dat iemand bang is:
Vaak is het nodig om het voorzetsel bij het werkwoord te leren. Vor staat met de datief na Angst haben.
Een kookpan noemt men in het Duits der Topf (Plural: die Töpfe) of der Kochtopf (Plural: die Kochtöpfe).
Een koekenpan noemt men die Pfanne (Plural: die Pfannen) of die Bratpfanne (Plural: die Bratpfannen).
Een braadpan noemt men in het Duits der Bräter of der Schmortopf.
Berliner en Kölner zijn onveranderlijke bijvoeglijke naamwoorden, ze behouden dus altijd dezelfde vorm. Onveranderlijke bijvoeglijke naamwoorden verwijzen meestal naar steden en eindigen op -er. Ze worden ook, in tegenstelling tot normale bijvoeglijke naamwoorden, met een hoofdletter geschreven.
Duits | Nederlands |
---|---|
der Kölner Zoo | de Keulse dierentuin |
die Berliner Mauer | de Berlijnse Muur |
der Wiener Walzer | de Weense wals |
onveranderlijk | normaal | |
---|---|---|
Das ist | der Kölner Zoo | der schöne Zoo |
Ich besuche | den Kölner Zoo | den schönen Zoo |
Ich bin | im Kölner Zoo | im schönen Zoo |
Hoch is een van de weinige onregelmatige adjectiven in het Duits:
Hoch verandert ook wanneer het een uitgang krijgt:
Das Lebensmittel (wordt normaal enkel in het meervoud gebruikt) verwijst naar alles wat gegeten of gedronken kan worden.
Het Frans voor "frieten" is "pommes frites". Het Duits heeft dit overgenomen, en daar wordt het uitgesproken op de Franse manier (dus de -es wordt niet uitgesproken). In het dagelijks leven zal je eerder een kortere vorm gebruiken; ofwel "Pommes" ofwel "Fritten", deze woorden worden op de Duitse manier uitgesproken
Die Scheibe (plakje, schijf) wordt meestalf gebruikt voor brood, kaas en worst, maar ook voor ruiten. Gebruik in andere gevallen das Stück (stuk):
Veel Europese talen hebben de zogenaamde "reflexieve" of "wederkerende" werkwoorden. Denk aan "Hij wast zich, scheert zich en kamt zich". Dergelijke werkwoorden komen ook in het Duits voor:
Hieronder zie je de wederkerige voornaamwoorden:
Nom. | Acc. | Acc. reflexief |
---|---|---|
ich | mich | mich |
du | dich | dich |
er | ihn | sich |
es | es | sich |
sie | sie | sich |
wir | uns | uns |
ihr | euch | euch |
sie/Sie | sie/Sie | sich |
Ze zijn dus exact hetzelfde als de accusatief van de persoonlijke voornaamwoorden, maar er is een belangrijk verschil: Er, sie, es, sie & Sie gebruiken sich.
De wederkerende werkwoorden die je in deze skill leert zijn:
"Want" is in het Duits denn:
Het werkwoord volgt, net als in het Nederlands met "want", meteen na het onderwerp na denn.
Een veelvoorkomende manier om woorden op te bouwen is -heit of -keit. Deze woorden zijn altijd vrouwelijk.
Erlauben betekent "toelaten". Daarop volgt er een datief:
Als je zegt dat je iets in de toekomst zal doen, gebruik je in het Nederlands de hulpwerkwoorden zullen en gaan. In het Duits wordt de toekomende tijd gevormd met het werkwoord werden, gevolgd door een infinitief. De infinitief staat altijd volledig achteraan in de zin.
Hier vind je nog eens de (onregelmatige) vervoeging van het werkwoord werden:
WERDEN | ||
---|---|---|
ich | werde | ik zal |
du | wirst | jij zal |
er | wird | hij zal |
wir | werden | wij zullen |
ihr | werdet | jullie zullen |
sie | werden | zij zullen |
Het Duits voor "omdat" is weil. In de bijzin na weil moet het werkwoord helemaal achteraan staan. (Zoals in het Nederlands, en niet zoals in het Engels of in het Frans.)
Vergelijk de woordvolgorde met de zin hieronder:
De Dag van de Duitse eenheid is de nationale feestdag van Duitsland, en wordt op 3 oktober gevierd. Op deze dag wordt de Duitse hereniging gevierd, West- en Oost-Duitsland werden dan na 40 jaar gescheiden te zijn terug één land.
Het voorzetsel außerhalb (buiten) staat altijd met de genitief.
Het voorzetsel gegenüber staat altijd met de datief en betekent "tegenover". Speciaal aan dit woord is dat je het niet enkel voor, maar ook na een woord kan plaatsen. De betekenis blijft hetzelfde.
Rivieren zijn in het Duits mannelijk of vrouwelijk.
Bijna alle Duitse rivieren zijn vrouwelijk, zoals die Donau, die Elbe, en die Mosel (Moezel).
Uitzonderingen zijn bijvoorbeeld der Rhein (Rijn) en der Main.
De meesten niet-Europese rivieren zijn mannelijk, zoals der Nil (Nijl), der Amazonas (Amazone) en der Mississippi.
Wenn betekent als (indien) in het Duits. Verwar dit woord dus niet met wann (wanneer/op welk moment)!
Braten doe je in een Bratpfanne (koekenpan) en backen doe je in een Backofen (oven). In het Duits zou je normaliter niet backen gebruiken als je iets in een koekenpan bakt. Einen Pfannkuchen backen is een uitzondering.
De woorden jemand (iemand) en niemand (niemand) worden als volgt verbogen:
Naamval | jemand | niemand |
---|---|---|
Nom. | jemand | niemand |
Acc. | jemanden | niemanden |
Dat. | jemandem | niemandem |
Let op! "verschrEIben" betekent "voorschrijven" en "verschrIEben" betekent "voorgeschreven".
We hebben al enkele namen van landen geleerd, die in het Duits altijd met een lidwoord staan.
Geslacht | Duits | Nederlands |
---|---|---|
vr. | die Türkei | Turkije |
vr. | die Schweiz | Zwitserland |
mv. | die Niederlande | Nederland |
mv. | die USA/die Vereinigten Staaten | de VS |
Aan dit lijstje voegen we in deze les nog twee landen toe.
Geslacht | Duits | Nederlands |
---|---|---|
m. | der Irak | Irak |
vr. | die Mongolei | Mongolië |
Voor landen die eilanden zijn, zoals IJsland (Island), Malta (Malta) of Cyprus (Zypern), kan je zowel het voorzetsel auf als in gebruiken. Er is een klein verschil in betekenis.
Duits | Nederlands |
---|---|
Wir wohnen in Island. | We wonen in IJsland. (de staat) |
Wir wohnen auf Island. | We wonen op IJsland. (het eiland) |
Een bijstelling krijgt dezelfde naamval als het zinsdeel waarnaar het verwijst.
Voorbeelden
Ich komme aus Italien, einem Land in Europa.
Das ist Wilhelm der Eroberer. Kennst du Wilhelm den Eroberer?
Met de constructie entweder... oder... geef je een keuze uit twee mogelijkheden aan. (= of... of...) Na entweder kan je kiezen of je een normale woordvolgorde gebruikt (1), of daarna eerst het werkwoord plaatst en dan het onderwerp (2).
Duits | Nederlands |
---|---|
(1) Entweder du kommst, oder du kommst nicht. | Of je komt, of je komt niet. |
(2) Entweder fahre ich mit dem Bus, oder ich gehe zu Fuß. | Ofwel ga ik met de bus, of ik ga te voet. |
De negatieve tegenhanger hiervan is weder... noch... (= noch... noch...).
Duits | Nederlands |
---|---|
Ich kann weder Französisch noch Chinesisch. | Ik kan noch Frans noch Chinees. |
Wir sind weder schön noch intelligent. | We zijn noch mooi, noch intelligent. |
Weder will ich schlafen noch bin ich müde. | Noch wil ik slapen, noch ben ik moe. |
Met deze tips zullen we je een handje helpen terwijl je onze cursus volgt. De inhoud is zo ontworpen dat je de Duitse taal kan ontdekken zonder te veel te focussen op pure grammatica. Als je eventjes de kluts kwijt bent, kan je altijd deze tips bekijken als extra uitleg.
Spelen gaat voor! Oefening baart kunst, en dat geldt zeker ook bij het leren van talen.
Als je vragen hebt over een specifieke zin, kan je deze stellen in de zinsdiscussies. Het kan zijn dat je vraagt al eerder beantwoord is, of je kan een nieuwe vraag stellen.
De "bubbels" die je ziet op de hoofdpagina zijn vaardigheden (skills in het Engels), de hele cursus wordt een boom (tree in het Engels) genoemd. Elke vaardigheid wordt onderverdeeld in enkele lessen.
Het allerbelangrijkste is dat je je vermaakt en plezier hebt! Met deze cursus kan je de Duitse taal op een speelvolle manier ontdekken. Maak je dus niet te druk om een moeilijk woordje, bij veel oefening zal alles op zijn plaats vallen.
Na het afwerken van deze skill weet je dat:
Duits heel erg op het Nederlands lijkt.
Het werkwoord voor zijn (sein) net als in het Nederlands onregelmatig is.
Duitse zelfstandige naamwoorden altijd met een hoofdletter worden geschreven.
Duitse zelfstandige naamwoorden geslachten hebben. In deze skill zal je enkel "vrouwelijke" zelfstandige naamwoorden leren. Onthoud dat je later ook woorden met een ander woordgeslacht zal leren (mannelijk of onzijdig).
Wacht wacht wacht, waarom is "Katze" altijd vrouwelijk? Mijn kat is een kater! — Katze is die (vrouwelijk) omdat het woord op -e eindigt. In de volgende skill krijg je hier wat meer uitleg bij!
Zoals in de vorige skill al vermeld werd, is het woordgeslacht in het Duits iets belangrijker dan in het Nederlands. In het Nederlands is het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke woorden (de-woorden) meestal niet meer zichtbaar.
In het Duits is dit wel het geval:
Vaak kan je uit het einde van het woord het geslacht afleiden:
Voorwerpen (dus geen levende wezens of abstracte ideeën) die op -e eindigen zijn bijna altijd vrouwelijk (die):
Zelfstandige naamwoorden die op -er eindigen zijn vaak mannelijk (der):
Zelfstandig naamwoorden die op -chen eindigen zijn verkleinwoorden en zijn, net als in het Nederlands, onzijdig (das).
Zo zijn er nog veel patronen die we later gaan beschrijven.
Voor de meeste woorden zal je het geslacht van buiten moeten leren omdat het niet altijd even zichtbaar is.
In het Nederlands, hebben we een, en de en het.
Het Duits heeft een aantal meer lidwoorden, die veranderen naargelang de context.
Vrouwelijke zelfstandige naamwoorden krijgen eine voor "een":
Bezittelijke voornaamwoorden ("mijn, jouw, …") en kein (geen) hebben dezelfde uitgangen:
In plaats van "de" of "het" krijgen vrouwelijke woorden "die" in het Duits:
De meervoudsvormen lijken vaak op de vrouwelijke:
De twee andere geslachten hebben hetzelfde onbepaalde lidwoord ("een"): ein.
Ook hier geldt dat bezittelijke voornaamwoorden ("mijn, jouw, …") en kein (geen) dezelfde uitgangen hebben:
In het meervoud zijn, net als in het Nederlands, alle geslachten hetzelfde:
Hier heb je een snel overzicht van alle vormen die je in deze skill geleerd hebt:
Nederlands | vrouwelijk | meervoud | mannelijk & onzijdig |
---|---|---|---|
een | eine | — | ein |
mijn | meine | meine | mein |
jouw | deine | deine | dein |
geen | keine | keine | kein |
De uitspraak van het Duits is redelijk vanzelfsprekend: over het algemeen wordt elke letter altijd op dezelfde manier uitgesproken.
Sommige letters klinken wel helemaal anders dan in het Nederlands. We zullen je hieraan over heel de cursus herinneren; probeer nu gewoon je best te doen om na te zeggen wat je hoort.
Leenwoorden (uit het Frans of het Engels) klinken soms zoals in de oorspronkelijke taal:
Ondertussen ben je al enkele speciale tekens tegengekomen die we in het Nederlands niet hebben.
ä ö ü — Dit zijn klinkers die niet zoals a o u klinken. Ze worden "umlauten" genoemd. Bij gebrek aan umlauten op je toetsenbord (en bij Nederlandse en Belgische toetsenborden is dit niet het geval) wordt de umlaut vervangen door een e: "ae oe ue".
ß — dit is geen B, maar eerder een speciale S. Een naam hiervoor is de "es-zett". In Zwitserland wordt in de plaats "ss" geschreven.
In het Nederlands krijgen werkwoorden een andere uitgang afhankelijk van het onderwerp:
In het Duits veranderen de uitgangen iets vaker dan in het Nederlands. Voor du (jij/je), is deze uitgang voor alle werkwoorden hetzelfde. Werkwoorden die volgen op du, krijgen altijd de uitgang -st:
Du heißt ziet eruit als een uitzondering, maar dat is het niet. Die rare, typisch Duitse ß is ook een s-klank: op een ß volgt er nooit een -s-.
Vergelijk deze twee zinnen in het Nederlands:
1 | 2 | … | eind |
---|---|---|---|
Je | bent | oud. | |
— | Ben | je | oud? |
In het Nederlands verliest het werkwoord de uitgang -t bij een vraag met "jij of je" als onderwerp.
In het Duits is dit niet het geval:
1 | 2 | … | eind |
---|---|---|---|
Du | bist | alt. | |
— | Bist | du | alt? |
Du | trinkst | Kaffee. | |
— | Trinkst | du | Kaffee? |
"Wie" betekent letterlijk "hoe", maar als het aan het begin van een zin staat en door een komma wordt gevolgd, dan wordt ermee verrassing of ongeloof betuigd. In deze context gebruikt men in het Nederlands "wat".
In het Duits kan je natuurlijk ook "was" gebruiken.
In de skill Jij, heb je geleerd dat na du een werkwoord altijd op -st eindigt:
Bij ich (ik) krijgen werkwoorden doorgaans een -e als uitgang:
Dit is niet volledig regelmatig, maar geldt wel voor de meeste werkwoorden. Probeer deze werkwoordsuitgangen goed in te oefenen, je Duits zal een beetje raar klinken als je dit niet doet. :)
In het Nederlands kan je sporten, maar in het Duits bestaat dit werkwoord niet. Men zegt Sport machen.
Ich mache Sport. (Ik sport. / Ik doe sport.)
Zoals al eerder vermeld werd, zijn meervoudsvormen in het Duits nogal onregelmatig. Hier zijn er enkele woorden die je in deze skill zal leren:
enkelvoud | meervoud |
---|---|
eine Lampe | Lampen |
eine Tochter | Töchter |
ein Bett | Betten |
ein Sofa | Sofas |
ein Stuhl | Stühle |
ein Computer | Computer |
Zoals je ziet is het soms heel simpel:
Soms verandert de klinker een beetje (denk aan "stad/steden").
Sommige zelfstandige naamwoorden (die meestal op -er eindigen) blijven hetzelfde in het meervoud. Bij deze woorden moet je vaak naar de context kijken (bijvoorbeeld het werkwoord) om te weten of het woord in het enkelvoud of het meervoud staat.
Nu ken je alle uitgangen van regelmatige werkwoorden in het enkelvoud.
Nederlands | Uitgang | Voorbeeld |
---|---|---|
Ik | -e | ich singe |
Jij | -st | du singst |
Hij/Zij | -t | er/sie singt |
Zoals in het Nederlands is het werkwoord zijn heel onregelmatig:
Nederlands | Duits |
---|---|
Ik ben | ich bin |
Jij bent | du bist |
Hij/Zij is | sie/er ist |
Onthoud, oefening baart kunst!
Zoals je waarschijnlijk al doorhebt, is het lidwoord in het Duits net ietsje moeilijker dan in het Nederlands. Het geslacht is in het Duits veel meer van belang, want in het Nederlands wordt er nog nauwelijks een onderscheid gemaakt tussen mannelijke en vrouwelijke woorden (krijgen allebei "de"). Dit woordgeslacht is niet per se het echte, biologische "geslacht" van iets, het is gewoon een manier om de zelfstandige naamwoorden op te delen.
Nederlands | vrouwelijk | meervoud | mannelijk |
---|---|---|---|
zij/zij/hij | sie | sie | er |
de/het | die | die | der |
deze/dit | diese | diese | dieser |
welk | welche | welche | welcher |
mijn | meine | meine | meiner |
jouw | deine | deine | deiner |
Vergelijk deze uitgangen even met die van ein en soortgelijke woorden:
Nederlands | vrouwelijk | meervoud | mannelijk/onzijdig |
---|---|---|---|
een | eine | — | ein |
mijn | meine | meine | mein |
jouw | deine | deine | dein |
geen | keine | keine | kein |
We hebben je eerder verteld dat "woorden voor dingen" vrouwelijk (die) zijn als ze op -e eindigen:
Dit geldt echter niet noodzakelijk voor abstracte concepten, mensen, of dieren. Deze woorden kunnen zeker ook iets anders dan vrouwelijk zijn, ook al eindigen ze op -e.
Junge (jongen) en Chinese (Chinees) zijn mannelijk. De reden hiervoor is heel simpel: De mensen waarnaar de woorden verwijzen zijn echt mannelijk!
Voor abstracte concepten (dus geen voorwerpen en geen mensen) is het geslacht veel minder voorspelbaar als het woord op -e eindigt: Name is mannelijk, maar Ende (einde) is onzijdig.
Vaak overlapt dit met het Nederlands: het-woorden zijn heel vaak das-woorden in het Duits, en de-woorden zijn heel vaak der-woorden of die-woorden, maar zeker niet altijd!
Ja, wij kunnen zeker ook fouten maken! Als je er eentje vindt, rapporteer het alsjeblieft. Gebruik hiervoor het "vlaggetje" onderaan je scherm bij een oefening. Als je een fout enkel meldt in de zinsdiscussies, is het mogelijk dat wij, de mensen die aan de cursus werken, je bericht niet zullen zien.
Gelieve ook eerst nog eens te controleren wat je instuurt. We krijgen dagelijks letterlijk honderden meldingen. Bij meer dan 99% van die berichten zit er geen fout in de originele zin. We zijn ook maar vrijwilligers, dus hoe minder tijd we moeten steken in "valse" meldingen, hoe sneller we echt werk kunnen doen :)
Denk bij sondern aan niet A, maar B:
Gebruik in een andere context aber:
der ChinesE = de ChinEES (mannelijke mens uit China)
die ChinesIN = de ChinESE (vrouwelijke mens uit China)
die ChinesEN = de ChineZen (mannelijke mensen uit China)
die ChinesINNEN = de ChineSen (vrouwelijke mensen uit China)
Je hebt eerder al geleerd dat lidwoorden en gelijkaardige woorden afhankelijk zijn van het geslacht en het getal van een zelfstandig naamwoord. Voor alle woorden in de volgende tabel zijn de vrouwelijke en meervoudsvormen hetzelfde.
Nederlands | vrouwelijk/meervoud | mannelijk |
---|---|---|
zij • hij | sie | er |
de | die | der |
deze | diese | dieser |
welk(e) | welche | welcher |
mijn | meine | meiner |
jouw | deine | deiner |
Er is nog een geslacht (onzijdig). Hieronder vind je dezelfde vormen voor onzijdige woorden, samen met de mannelijke tegenhangers ter vergelijking:
Nederlands | mannelijk | onzijdig |
---|---|---|
hij • het | er | es |
de/het | der | das |
deze/dit | dieser | dieses |
welk(e) | welcher | welches |
mijn | meiner | meines |
jouw | deiner | deines |
Zoals je kan zien eindigen de vrouwelijke vormen (en die in het meervoud) over het algemeen op -e, de mannelijke op -er, en de onzijdige op -es.
Eigenlijk heb je al enkele onzijdige zelfstandige naamwoorden geleerd:
Vaak zijn das-woorden het-woorden in het Nederlands, maar dus niet altijd! (das Telefon = de telefoon; das Zimmer = de kamer)
De onbepaalde lidwoorden (een in het Nederlands) zien er hetzelfde uit voor mannelijk en onzijdig:
Nederlands | vr. | mv. | m./onz. |
---|---|---|---|
een | eine | — | ein |
geen | keine | keine | kein |
mijn | meine | meine | mein |
jouw | deine | deine | dein |
Er zijn dus twee groepen "lidwoordachtige" woorden. De eerste groep krijgt de uitgangen zoals bij het bepaalde lidwoord (de/het), de tweede zoals het onbepaalde lidwoord (een). De beste manier om deze twee groepen uit elkaar te houden, is door veel te oefenen!
Over het algemeen is het grammaticaal geslacht voor personen hetzelfde als het natuurlijke geslacht. Voor dieren en voorwerpen geldt dit niet.
Zoals eerder al vermeld werd, zijn alle woorden op -chen altijd onzijdig. In het Nederlands is dit net hetzelfde! Alle verkleinwoorden (het kindje, het boompje, het meisje, het kaboutertje) zijn het-woorden en dus ook onzijdig.
Met -chen worden dus verkleinwoorden gevormd. Magd (meid) was lang geleden het normale woord voor jonge vrouw, dus Mädchen betekent letterlijk jong vrouwtje, of gewoon meisje.
Het voornaamwoord man werkt zoals het Nederlandse men:
In vlottere vertalingen wordt men vaak vervangen door je of ze naargelang de context. (Je kan hier dansen.) De je of ze verwijst dan niet naar een specifiek persoon, maar wijst dan op iets dat geldt in het algemeen.
Net als in het Nederlands volgt het de vervoeging van er/sie (hij/zij):
Natuurlijk verwijst man niet alleen naar mannen. (Mann ≠ man!)
Bij de meeste werkwoorden verandert enkel de uitgang, maar er zijn een paar werkwoorden waarvan de klinker in de stam ook verandert. Dit zijn sterke werkwoorden. Zo heb je sterke werkwoorden met een -a- in de stam. Deze -a- krijgt een umlaut en wordt een -ä- in de tweede en derde persoon enkelvoud.
rijden | sleep | |
---|---|---|
ich | fahre | schlafe |
du | fährst | schläfst |
er/sie | fährt | schläft |
Daarnaast heb je ook sterke werkwoorden met een lange -eh- in de stam. Deze -eh- wordt dan een -ieh- in de tweede en derde persoon enkelvoud.
zien | |
---|---|
ich | sehe |
du | siehst |
er/sie | sieht |
In het Nederlands kan je "met het vliegtuig naar China gaan".
In het Duits kan dit niet; "gehen" kan je enkel te voet doen.
"Gaan" moet je dus vaak vervangen door een specifieker werkwoord zoals fahren (rijden) of fliegen (vliegen).
Je hebt al geleerd dat sommige bezittelijke voornaamwoorden (mijn, jouw), net als de lidwoorden, vaak van uitgang veranderen:
een | mijn | jouw | |
---|---|---|---|
vr./mv. | eine | meine | deine |
m./onz. | ein | mein | dein |
één | de/het mijne | de/het jouwe | |
---|---|---|---|
vr./mv. | eine | meine | deine |
m. | einer | meiner | deiner |
onz. | eines | meines | deines |
In deze skill kom je er twee nieuwe tegen:
zijn | haar/hun | |
---|---|---|
m./onz. | sein | ihr |
vr./mv. | seine | ihre |
Zoals je ziet zien de vormen voor "haar" en "hun" er hetzelfde uit.
de/het zijne | de/het hare/hunne | |
---|---|---|
vr./mv. | seine | ihre |
m. | seiner | ihrer |
onz. | seines | ihres |
(De mijne, de jouwe, de hare, de hunne, etc. kan heel vaak gewoon vervangen worden door van ..., of die/dat van ... in het Nederlands.)
Geen paniek! Je kent in het Nederlands het verschil tussen "zijn" en "haar".
Het Nederlandse "zijn" wordt sein, plus uitgang. Het Nederlandse "haar" wordt ihr, plus uitgang.
De uitgang kies je net als bij "mein" en "dein":
Nach Hause betekent naar huis. Later zal je ook "zu Hause" leren, dit betekent "thuis". Fahren en gehen doe je dus nach Hause!
In het Nederlands gebruik je sommige werkwoorden meestal in combinatie met een infinitief:
Duits is heel gelijkaardig:
Heb je er ooit al op gelet dat er geen -t (zoals in hij werkt) zit in hij kan? Ook in het Duits zijn de eerste en derde persoon hetzelfde voor modale werkwoorden:
persoon | modaal ww | ander ww |
---|---|---|
ich | kann | singe |
du | kannst | singst |
er/sie | kann | singt |
Mögen (leuk/lekker vinden) is geen normaal modaal werkwoord. Het kan enkel bij zelfstandige naamwoorden (of voornaamwoorden) gebruikt worden:
Mögen in het enkelvoud:
ich | mag |
du | magst |
er / sie | mag |
Machen is een normaal werkwoord. Het betekent maken.
Het wordt echter ook gebruikt waar we in het Nederlands doen gebruiken:
Verwar deze twee dus niet:
De woordvolgorde van het Duits lijkt sterk op die van het Nederlands, maar er zijn toch enkele dingen waar je op moet letten.
De Tangconstructie:
1 | 2 | … | einde |
---|---|---|---|
Ich | singe | nicht | . |
Ich | kann | nicht | singen. |
Ich | kann | am Montag nicht | singen. |
"Ich kan nicht singen am Montag." klopt dus niet, hoewel we deze woordvolgorde in het Nederlands wel gebruiken.
In het Nederlands veranderen persoonlijke voornaamwoorden soms:
Dit is een overblijfsel van een "naamvalsysteem" dat we lang geleden ook in het Nederlands hadden.
In het Duits is het naamvalsysteem er wel nog! Kijk eens naar de volgende tabel:
nominative | accusative |
---|---|
ich | mich |
du | dich |
De nominatief en de accusatief zijn twee van deze "naamvallen".
De nominatief wordt gebruikt voor het onderwerp van een zin.
De accusatief heeft een aantal functies. Hier wordt het gebruikt als het lijdend voorwerp van een zin:
Sommige voorzetsels hebben ook een accusatief nodig:
Er zijn nog andere woorden die veranderen als ze in de accusatief staan. Het goede nieuws is dat dit enkel gebeurt voor mannelijke (enkelvoudige) woorden.
Dit betekent dat, zolang een woord niet mannelijk is en in het enkelvoud staat, de nominatief en de accusatief hetzelfde zullen zijn.
Voor mannelijk enkelvoud is de verandering heel eenvoudig. Voeg overal gewoon een -en toe:
Zo heeft de accusatief van er (hij) ook een -n op het einde:
Wer (wie) verandert ook in de accusatief: het is dan altijd wen (ongeacht het geslacht):
Op het einde van een zin krijgt een adjectief, net als in het Nederlands, geen uitgang:
Voor zelfstandige naamwoorden krijgen ze wel uitgangen die zich aanpassen aan het geslacht en de naamval. Onthoud voor nu de volgende regels:
Voor vrouwelijk en meervoud, voeg een -e toe:
Voor mannelijk/onzijdig, voeg je ook een -e toe wanneer je der of das ziet:
De uitgang is dus heel vaak een -e, maar vergeet niet dat er ook andere uitgangen zijn.
Een eerste uitzondering: bij mannelijke woorden in de accusatief (den/einen), eindigt het adjectief ook op -en
In de vorige skill heb je twee modale werkwoorden geleerd:
ich | kann | mag |
du | kannst | magst |
er/sie | kann | mag |
In het meervoud krijgen deze werkwoorden regelmatige uitgangen. De klinker in de stam is wel vaak anders:
wir | können | mögen |
sie | können | mögen |
Net als in het Nederlands zijn de infinitief, de wir-vorm en de sie-vorm (in het meervoud) voor regelmatige werkwoorden hetzelfde; -en.
leren | rijden | hebben | |
---|---|---|---|
infinitief | lernen | fahren | haben |
wir | lernen | fahren | haben |
sie | lernen | fahren | haben |
Hieronder vind je een kleine herhaling van de vormen in het enkelvoud:
leren | rijden | hebben | |
---|---|---|---|
ich | lerne | fahre | habe |
du | lernst | fährst | hast |
er/sie/es | lernt | fährt | hat |
In de vorige lessen heb je al geleerd hoe je "mijn, jouw, zijn, haar & hun" zegt in het Duits:
NL | vr./mv. | man. Nom./onz. | man. Acc. |
---|---|---|---|
mijn | meine | mein | meinen |
jouw | deine | dein | deinen |
zijn | seine | sein | seinen |
haar/hun | ihre | ihr | ihren |
De uitgangen zijn hetzelfde voor ein & kein:
NL | vr./mv. | man. Nom./onz. | man. Acc. |
---|---|---|---|
een | eine | ein | einen |
geen | keine | kein | keinen |
Als je dit een beetje moeilijk vindt, gewoon blijven oefenen! De vorige skills herbekijken kan zeker geen kwaad. :)
In deze skill leer je de Duitse woorden voor "ons/onze" en "jullie":
NL | vr./mv. | man. nom./onz. | man. Acc. |
---|---|---|---|
ons | unsere | unser | unseren |
jullie | eure | euer | euren |
hun | ihre | ihr | ihren |
Onthoud dat "euer" een "e" kwijtraakt wanneer het een uitgang krijgt.
In deze en de vorige skills ben je de getallen van 1 tot 12 tegengekomen:
1 | eins | 7 | sieben | |
2 | zwei | 8 | acht | |
3 | drei | 9 | neun | |
4 | vier | 10 | zehn | |
5 | fünf | 11 | elf | |
6 | sechs | 12 | zwölf |
Deze getallen veranderen nooit van vorm, behalve één. Eins wordt enkel gebruikt als er niets op volgt:
Vertaal voor nu im als "in het/in de", en ins als "naar het":
Later zal je zien dat er een groter patroon is.
Im wordt ook gebruikt voor maanden en seizoenen:
Tot nu toe heb je deze werkwoordsvormen geleerd:
leren | rijden | hebben | |
---|---|---|---|
infinitief | lernen | fahren | haben |
ich | lerne | fahre | habe |
du | lernst | fährst | hast |
er/sie/es | lernt | fährt | hat |
wir | lernen | fahren | haben |
sie | lernen | fahren | haben |
Hier leer je de vormen van de laatste persoon, "jullie".
Deze vorm krijgt altijd een "-t" als uitgang, en de stam zal altijd hetzelfde zijn als in de infinitief. Bekijk eens het verschil met de derde persoon enkelvoud (er-vorm), waar de stam wel soms verandert:
leren | rijden | hebben | |
---|---|---|---|
infinitief | lernen | fahren | haben |
er/sie/es | lernt | fährt | hat |
ihr (jullie) | lernt | fahrt | habt |
Gern werkt net als het Nederlandse "graag", dus niets moeilijks!
Gern wordt soms ook geschreven/uitgesproken als gerne, deze twee vormen zijn exact hetzelfde.
Net als in het Nederlands is het Duitse werkwoord "sein" (zijn) heel onregelmatig:
zijn | sein | |
Ik | ich | bin |
jij | du | bist |
hij/zij/het | er/sie/es | ist |
wij | wir | sind |
jullie | ihr | seid |
zij (mv.) | sie | sind |
Zoals al eerder uitgelegd werd, zijn modale werkwoorden een categorie apart.
In het enkelvoud hebben ze vaak een andere stamklinker dan in het meervoud.
De eerste en derde persoon enkelvoud krijgen ook dezelfde vorm.
persoon | kunnen |
---|---|
ich | kann |
du | kannst |
er/sie/es | kann |
wir | können |
ihr | könnt |
sie | können |
Net als in het Nederlands worden ze vaak gecombineerd met een infinitief.
De imperatief is de bevelende vorm. Je gebruikt deze vorm vaak wanneer je instructies geeft. (Ga naar links. Kijk naar buiten! Kom binnen!)
In het Duits is het belangrijk om te weten tegen wie je het hebt. Praat je tegen één iemand of praat je tegen meerdere mensen? De imperatief in het meervoud is makkelijk:
wordt
Laat ihr vallen en je hebt een meervoudsimperatief.
Het woord ihr heeft verschillende functies in het Duits:
haar | ihr Bier (haar bier) |
hun | ihr Bier (hun bier) |
jullie | ihr trinkt (jullie drinken) |
Maak je hier niet te veel zorgen om, uit de context zal je normaal kunnen afleiden met welke ihr je te maken hebt.
Finden kan gewoon "vinden" betekenen:
Het wordt ook gebruikt om meningen te formuleren:
Let erop dat het lijdend voorwerp in beide gevallen in de accusatief staat.
Leer tut mir leid als een uitdrukking, de grammatica is nogal onregelmatig. Je zegt het wanneer je spijt of medelijden hebt.
Hoewel zelfs sommige Duitsers het niet weten, bestaat het werkwoord möchten niet. De vormen die met möcht- beginnen zijn conjunctiefvormen van mögen. Ze worden gebruikt als je beleefder wil zijn. In het Nederlands gebruiken we wil graag of zou graag.
persoon | mögen | (beleefde vorm) |
---|---|---|
ich | mag | möchte |
du | magst | möchtest |
er/sie/es | mag | möchte |
wir | mögen | möchten |
ihr | mögt | möchtet |
sie | mögen | möchten |
Op möchten kan er niet alleen een zelfstandig naamwoord volgen, maar ook een werkwoord:
Net als bij mögen verandert de klinker van de stam van het modale werkwoord müssen in het enkelvoud:
persoon | müssen |
---|---|
ich | muss |
du | musst |
er/sie/es | muss |
wir | müssen |
ihr | müsst |
sie | müssen |
Müssen werkt zoals het Nederlandse "moeten".
Let op! Nicht müssen betekent niet hoeven.
Ich muss nicht schlafen. (Ik hoef niet te slapen.)
Leer zu Hause ("thuis") als een uitdrukking. Bij maaltijden gebruik je zum:
In deze skill komt zu Hause (thuis) aan bod. Je hebt al nach Hause (naar huis) geleerd. Ook al kan "zu" in sommige contexten "naar" als vertaling krijgen, betekent zu Hause altijd "thuis", nooit "naar huis".
In het Nederlands gebruiken we "u" als we beleefd willen zijn tegenover mensen die we niet zo goed kennen. In het Duits wordt Sie gebruikt, dezelfde sie als die van de derde persoon meervoud, maar dan met een hoofdletter:
persoon | trinken |
---|---|
du | trinkst |
ihr | trinkt |
sie/Sie | trinken |
Hoe weet je wat sie/Sie betekent? Sie als vertaling van "u" wordt altijd met een hoofdletter geschreven .
Als Sie aan het begin van een zin staat kan je zonder context niet weten of het "zij" of "u" is:
Wanneer je de beleefdheidsvorm gebruikt, combineer je die vaak met de familienaam van de persoon tegen wie je spreekt, en Herr/Frau:
Zoals al eerder vermeld werd, kan je vaak het geslacht van een woord afleiden aan de hand van de eindletters:
Een veelvoorkomende manier om van een werkwoord een zelfstandig naamwoord te maken, is -ung. (vaak -ing in het Nederlands) Deze woorden zijn allemaal vrouwelijk:
Net als in het Nederlands kan je werkwoorden in de tegenwoordige tijd gebruiken om over het heden en de toekomst te praten:
De verleden tijd ziet er, ook net als in het Nederlands, anders uit. Hier leer je hoe je "Ik was" zegt:
De uitgangen zijn zoals die van de modale werkwoorden (müssen, können, …), maar de stam verandert nooit. Vergelijk hieronder de verleden tijd van sein, en de tegenwoordige tijd van können:
persoon | sein (zijn) | können (kunnen) |
---|---|---|
ich | war | kann |
du | warst | kannst |
er/sie/es | war | kann |
wir | waren | können |
ihr | wart | könnt |
sie/Sie | waren | können |
Veel mensen die Duits leren hebben moeite om te vertellen waar ze naartoe zijn geweest:
In het Duits is het veel simpeler: gebruik gewoon ich war:
Veel werkwoorden eindigen op -ieren. Deze werkwoorden eindigen in het Nederlands vaak op -eren:
Deze groep werkwoorden zijn volledig regelmatig: alle werkwoorden in deze groep vervoegen zich op dezelfde manier. Het is belangrijk op te merken dat, ongeacht de lengte van het werkwoord, de nadruk altijd op -ie- ligt:
In het Nederlands zegt men leraar Russisch. Deze volgorde kan je in het Duits niet gebruiken. Je moet de woorden omdraaien: Russischlehrer
Mein Russischlehrer ist Deutscher. (Mijn leraar Russisch is Duitser.)
Meine Russischlehrerin ist Deutsche. (Mijn lerares Russisch is Duitse.)
Als je het over een leraar hebt die uit Rusland komt zegt men russischer Lehrer.
Net als in het Nederlands kan je de tegenwoordige tijd niet gebruiken om over het verleden te praten.
De vorming van het voltooid deelwoord is bijna hetzelfde als in het Nederlands: plak ge- vooraan, en (altijd) -t achter de stam. (En nooit een -d.)
machen | kochen |
gemacht | gekocht |
Meestal wordt "haben" (hebben) als hulpwerkwoord gebruikt.
Onthoud dat je, bij een werkwoord in de voltooide tijd, het voltooid deelwoord altijd achteraan moet plaatsen:
1 | 2 | … | eind |
---|---|---|---|
Ich | habe | gestern Suppe | gekocht. |
Gestern | habe | ich Suppe | gekocht. |
(Dus vermijd bijvoorbeeld: "Ich habe Suppe gekocht gestern.")
Het Duits telt vier naamvallen. In de vorige lessen heb je de nominatief en de accusatief leren kennen.
De nominatief wordt gebruikt voor het onderwerp van een zin.
De accusatief wordt gebruikt voor het lijdend voorwerp van een zin. Ook op sommige voorzetsels volgt er een woord in de accusatief.
De derde belangrijke naamval is de datief.
Hieronder zie je de eerste drie persoonlijke voornaamwoorden in de datief die je zal tegenkomen, samen met de vormen in de nominatief en de accusatief:
Nom. | Acc. | Dat. |
---|---|---|
ich | mich | mir |
du | dich | dir |
sie (vr.) | sie | ihr |
Net als de accusatief heeft de datief enkele functies.
Sommige voorzetsels staan met een woord in de datief:
mit, zu, aus, von, bei
Komm mit mir! (Kom met mij!)
Een lijdend voorwerp staat normaal in de accusatief:
Op sommige werkwoorden volgt er altijd een datief:
Sommige werkwoorden kunnen dus tegelijk een lijdend voorwerp in de accusatief en een meewerkend voorwerp in de datief krijgen (in de vertaling kan je vak "aan" gebruiken). Het meewerkend voorwerp is het antwoord op de vraag "aan wie? voor wie?".
Net als in het Nederlands wordt het onderwerp niet uitgedrukt bij een gebiedende wijs (bevelzin). Later zal je deze vorm meer in detail leren. Onthoud nu gewoon dat als je "Kom!" wil zeggen, het in het Duits Komm! is (en niet bijvoorbeeld kommst).
De datief is in sommige opzichten de "makkelijkste naamval".
Lidwoorden (en soortgelijke woorden) krijgen de volgende uitgangen:
geslacht | uitgang |
---|---|
vrouwelijk | -r |
niet vrouwelijk | -m |
meervoud | -n |
Je zal de uitgangen van de lidwoorden ook herkennen in enkele persoonlijke voornaamwoorden:
Nom. | Acc. | Dat. |
---|---|---|
ich | mich | mir |
du | dich | dir |
er/es | ihn/es | ihm |
sie (vr.) | sie | ihr |
wir | uns | uns |
ihr | euch | euch |
sie/Sie | sie/Sie | ihnen |
Zoals je ziet, gelden hier dezelfde regels: vrouwelijk (sie) wordt ihr, er/es wordt ihm, en sie (meervoud) wordt ihnen.
Voor wir en ihr (wij/jullie) zijn de vormen in de datief dezelfde vormen als in de accusatief.
Over het algemeen eindigen bijvoeglijke naamwoorden in de datief altijd op -en, ongeacht het geslacht en getal.
geslacht | bijvoeglijk naamwoord | Nederlands | ||
---|---|---|---|---|
vr. | mit meiner | alten | Katze | met mijn oude kat |
m./onz. | mit meinem | alten | Hund | met mijn oude hond |
mv. | mit meinen | alten | Freunden | met mijn oude vrienden |
Er is nog iets: bij de datief meervoud, krijgen niet alleen het lidwoord en een bijvoeglijk naamwoord de uitgang -n; zelfs het zelfstandig naamwoord zelf krijgt een extra -n (als er nog geen stond):
Deze regel geldt niet voor woorden die op -s eindigen.
Nu kan je begrijpen waarom je bij sommige woorden zur gebruikt, maar bij andere zum. Dit zijn samentrekkingen van "zu + der" en "zu + dem". Vrouwelijke woorden gebruiken zur, andere zum.
Duits heeft nog enkele samentrekkingen die hierop lijken. Tot nu toe heb je deze geleerd:
Werkwoorden die op -ieren eindigen, krijgen geen ge- als voltooid deelwoord:
Ook werkwoorden die beginnen met de volgende voorvoegsels krijgen geen ge-:
Net als in het Nederlands veranderen voltooide deelwoorden niet afhankelijk van de persoon:
Het Duitse woord voor "Wie?", "Wer?, heeft drie vormen in het Duits en verandert dus afhankelijk van de naamval. Ze hebben dezelfde uitgangen als het mannelijke "der". Dezelfde vormen worden wel gebruikt ongeacht waarnaar het verwijst:
Naamval | wie? | de/het (m.) | |
---|---|---|---|
Nominatief | wer | der | I |
Accusatief | wen | den | II |
Datief | wem | dem | III |
Een geheugensteuntje: het aantal poten van de laatste letter van elk woord komt mooi overeen met I, II, III :)
In het Duits wordt "die Niederlande" alleen in het meervoud gebruikt en je kan het lidwoord niet weglaten.
Men zegt dus "Die Niederlande sind ein schönes Land" (Nederland is een mooi land) en niet "Die Niederlande ist ein schönes Land" of "Niederlande ist ein schönes Land".
Gebruik Norden, Süden, Osten, Westen wanneer je praat over een plaats in een andere plaats (in het...):
Gebruik nördlich, südlich, östlich, westlich wanneer je praat over een plaats die buiten de plaats is waarmee je de locatie vergelijkt (ten ... van):
De meeste plaatsnamen krijgen geen lidwoord:
Wanneer je over een richting praat, gebruik je bij plaatsnamen nach:
Een paar plaatsnamen hebben wel altijd een lidwoord:
Bij deze landen kan je nach niet gebruiken. Gebruik in de plaats in + accusatief:
Als je praat over de plaats waar iemand of iets zich bevindt, gebruik je de datief:
Je zal meer over het verschil tussen de datief en de accusatief leren in de latere skill "Meubels".
Wist je nog dat lidwoorden, persoonlijke voornaamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden op een -n eindigen in de datief meervoud?
Onthoud ook dat woorden die in het meervoud niet op -n eindigen, ook een extra -n krijgen:
Zoals je aan "met den Autos" kan zien, geldt deze regel niet voor meervoudsvormen die op -s eindigen.
Hier zijn de uitgangen van de bijvoeglijke naamwoorden in de nominatief die je al geleerd hebt:
geslacht | lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|---|
vr. | die | alte | Frau |
vr. | eine | alte | Frau |
m. | der | alte | Mann |
onz. | das | kleine | Kind |
mv. | — | alte | Männer |
In de accusatief veranderen enkel de mannelijke woorden:
geslacht | lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|---|
m. | den | alten | Mann |
m. | einen | alten | Mann |
Bijvoeglijke naamwoorden in de datief zullen ook altijd (in de zinnen die je nu zal krijgen) eindigen op -en:
geslacht | lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|---|
vr. | der | alten | Frau |
vr. | einer | alten | Frau |
m./onz. | dem | kleinen | Mann/Kind |
m./onz. | einem | kleinen | Mann/Kind |
mv. | den | alten | Männern |
mv. | — | alten | Männern |
In de latere skills zal je dit systeem vervolledigen.
Hier leer je dat, wanneer je een lidwoord in het meervoud toevoegt (nominatief of accusatief), je ook een -n moet toevoegen aan het bijvoeglijk naamwoord:
lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|
— | alte | Hunde |
die | alten | Hunde |
meine | alten | Hunde |
keine | alten | Hunde |
welche | alten | Hunde? |
diese | alten | Hunde |
Behalve bijvoeglijke naamwoorden, geldt hetzelfde ook voor soortgelijke woorden (meine, keine, welche, diese, etc.).
Tot nu toe heb je geleerd dat voltooide deelwoorden:
werkwoorden die met be-, ver-, zer- beginnen, ook geen ge- krijgen
kaufen, gekauft
De meeste werkwoorden werken zo. Maar net als in het Nederlands is er nog een andere groep (vaak veel voorkomende) werkwoorden waarbij het voltooid deelwoord er iets anders uitziet. Deze werkwoorden heten sterke werkwoorden.
Hun voltooid deelwoord
kan een klankverandering (of een andere verandering) in de werkwoordsstam krijgen.
fahren > gefahren, schlafen > geschlafen
Anders gedragen ze zich net als de andere werkwoorden: als de eerste lettergreep benadrukt is, valt de ge- weg:
Zinnen zoals de volgende heb je al gezien:
Bij een aantal voorzetsels kan er dus zowel een accusatief als een datief staan. De accusatief duidt een verandering van plaats aan, en de datief duidt aan dat de locatie hetzelfde blijft. Deze voorzetsels zijn wisselvoorzetsels:
In deze skill zal je enkel zinnen krijgen waar de locatie niet verandert (dus de voorzetsels hierboven + datief). In de volgende skill zal je ook zinnen krijgen met een wisselvoorzetsel met een accusatief.
In de vorige skill heb je gezien dat wanneer je over een blijvende locatie praat, het voorzetsel in het algemeen met de datief staat:
Het Duits heeft "wisselvoorzetsels":
Deze krijgen altijd een datief als ze een plaats aanduiden. Wanneer ze een verandering van plaats aanduiden, krijgen ze een accusatief!
Dit is een van de moeilijkere aspecten van Duits, maar oefening baart kunst. :)
Sommige voorzetsels staan altijd met een datief:
En sommige voorzetsels staan altijd met een accusatief:
Leer best eerst de voorzetsels die altijd met dezelfde naamval staan. Voor de overige (wissel)voorzetsels moet je dan gewoon denken: "plaatsverandering of niet?".
Hieronder zie je enkele werkwoordsparen, waarvan telkens een werkwoord een locatie beschrijft, en het andere werkwoord een plaatsverandering (plaatsing) aanduidt:
locatie | plaatsverandering |
---|---|
liegen | legen |
sitzen | setzen |
stehen | stellen |
hängen | hängen |
Het werkwoord in de eerste kolom staat met een datief wanneer er wisselvoorzetsels ("in, auf…") gebruikt worden. Die in de tweede kolom staan dan met een accusatief.
De laatste twee werkwoorden in de tabel zien er hetzelfde uit, maar de voltooide deelwoorden zijn anders:
locatie | plaatsverandering |
---|---|
gelegen | gelegt |
gesessen | gesetzt |
gestanden | gestellt |
gehangen | gehängt |
De werkwoorden die een locatie aanduiden zijn allemaal sterke werkwoorden, en alle werkwoorden waarbij er een plaatsing plaatsvindt zijn zwakke (regelmatige) werkwoorden.
Weet je nog dat de uitgang voor bijvoeglijke naamwoorden na "das, der, die & eine" -e is?
geslacht | lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|---|
vr. | die | alte | Frau |
vr. | eine | alte | Frau |
m. | der | alte | Mann |
onz. | das | kleine | Kind |
mv. | — | alte | Männer |
In deze skill leer je de volgende nieuwe uitgang:
geslacht | lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|---|
onz. | das | kleine | Kind |
onz. | ein | kleines | Kind |
De logica is hier dat ofwel het lidwoord, ofwel het bijvoeglijk naamwoord (maar nooit alle twee!) een -s krijgt.
De uitgangen in de nominatief en de accusatief hetzelfde voor het onzijdig, vrouwelijk en meervoud.
Vergelijk het verschil tussen een stelling en een bevel in het Nederlands:
Duits heeft drie verschillende bevelvormen:
De laatste twee zijn makkelijk te vormen:
Stelling | Bevel |
---|---|
Ihr kommt in den Garten. | Kommt in den Garten! |
Sie kommen in den Garten. | Kommen Sie in den Garten! |
Bij ihr moet je gewoon de ihr laten vallen. Bij de beleefdheidsvorm plaats je de Sie na het werkwoord.
Voor de du-vorm is dit de algemene regel:
Stelling | Bevel |
---|---|
Du kommst in den Garten. | Komm in den Garten! |
De du en de uitgang -st vallen weg.
Er zijn wel enkele dingen waar je op moet letten:
Stelling | Bevel | Uitleg |
---|---|---|
Du trinkst. | Trink! | Regelmatig |
Du isst. | Iss! | De infinitief is essen |
Du fährst. | Fahr! | Zonder umlaut |
Du arbeitest | Arbeite! | Extra e na -t/-d |
Zoals je al geleerd hebt, is de uitgang voor bijvoeglijke naamwoorden na "das, der, die & eine" -e:
geslacht | lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|---|
vr. | die | alte | Frau |
vr. | eine | alte | Frau |
m. | der | alte | Mann |
onz. | das | kleine | Kind |
mv. | — | alte | Männer |
In de vorige skill heb je ook geleerd dat bij onzijdige woorden ofwel het lidwoord ofwel het bijvoeglijk naamwoord (maar nooit allebei!) een -s als uitgang krijgen:
geslacht | lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|---|
onz. | das | kleine | Kind |
onz. | ein | kleines | Kind |
Voor mannelijke woorden in de nominatief geldt dezelfde regel: ofwel het lidwoord, ofwel het bijvoeglijk naamwoord eindigt op -r
geslacht | lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|---|
m. | der | alte | Mann |
m. | ein | alter | Mann |
De nominatief en de accusatief zijn hetzelfde voor de onzijdige en vrouwelijke vormen, en de vormen in het meervoud.
Bij de mannelijke accusatief krijgen zowel de lidwoorden als de bijvoeglijke naamwoorden de uitgang -en:
geslacht | lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|---|
m. | den | alten | Mann |
m. | einen | alten | Mann |
Nu ken je alle vormen in de nominatief en de accusatief, en ook de meeste vormen in de datief (die over het algemeen op -en eindigen)!
Rangtelwoorden zijn bijvoeglijke naamwoorden en krijgen dezelfde uitgangen:
De algemene regel is dat van één tot negentien je een -t- toevoegt tussen het getal en de uitgang:
2. | zweite |
4. | vierte |
8. | achte |
10. | zehnte |
12. | zwölfte |
19. | neunzehnte |
Vanaf twintig voeg je een -st- toe:
20. | zwanzigste |
42. | zweiundvierzigste |
100. | hundertste |
1000. | tausendste |
Er zijn drie onregelmatige vormen:
1. | erste |
3. | dritte |
7. | siebte |
In het Duits is het ook de gewoonte om een punt na het getal te plaatsen (42. = zweiundvierzigste) om aan te tonen dat het een rangtelwoord is.
Let op! Voor Nederlanders is het Duitse woord Vormittag een valse vriend. Daarmee bedoelen de Duitsers de tijd tussen 9 en 12 uur 's ochtends. In Nederland zou je dus ochtend en niet voormiddag zeggen.
Belgen kunnen gewoon voormiddag zeggen, omdat het in België net zoals in Duitsland wordt gebruikt.
Het Duitse hulpwerkwoord werden heeft verschillende functies.
Wanneer er een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord op volgt, komt het overeen met het Nederlandse "worden":
De vormen van werden volgen ongeveer het patroon van de sterke werkwoorden (essen, fahren, …):
werden | |
---|---|
ich | werde |
du | wirst |
er | wird |
wir | werden |
ihr | werdet |
sie/Sie | werden |
In deze skill kom je de volgende onregelmatige voltooide deelwoorden tegen:
Infinitief | Voltooid deelwoord | NL |
---|---|---|
werden | geworden | geworden |
sein | gewesen | geweest |
Je hebt nu alle uitgangen geleerd voor bijvoeglijke naamwoorden in de drie belangrijkste naamvallen: de nominatief, accusatief en datief.
Zoals in eerdere skills al beschreven werd, is de uitgang na "das, der, die & eine" een -e:
geslacht | lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|---|
vr. | die | alte | Frau |
vr. | eine | alte | Frau |
m. | der | alte | Mann |
onz. | das | kleine | Kind |
mv. | — | alte | Männer |
Je hebt ook geleerd dat bij onzijdige woorden in de nominatief en de accusatief, ofwel het lidwoord, ofwel het bijvoeglijk naamwoord (maar nooit allebei!) een -s als uitgang heeft:
geslacht | lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|---|
onz. | das | kleine | Kind |
onz. | ein | kleines | Kind |
Dezelfde regel geldt voor mannelijke woorden in de nominatief. Ofwel het lidwoord, ofwel het bijvoeglijk naamwoord eindigt op -r:
geslacht | lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|---|
m. | der | alte | Mann |
m. | ein | alter | Mann |
De nominatief en de accusatief zijn hetzelfde voor het onzijdig, vrouwelijk, en meervoud.
Bij de mannelijke accusatief krijgen zowel het lidwoord als het bijvoeglijk naamwoord -en als uitgang:
geslacht | lidwoord | bijvoeglijk naamwoord | zelfstandig naamwoord |
---|---|---|---|
m. | den | alten | Mann |
m. | einen | alten | Mann |
Ten slotte eindigen bijvoeglijke naamwoorden in de datief op -en, ongeacht het geslacht.
De meeste zelfstandige naamwoorden hebben twee vormen, enkelvoud en meervoud:
In de datief meervoud krijgen alle zelfstandige naamwoorden die nog niet op een -n eindigen een extra -n:
In deze skill leer je een speciale groep mannelijke woorden kennen. Deze woorden zullen altijd op de uitgang -en eindigen, behalve in de nominatief enkelvoud (de woordenboekvorm):
In deze groep zitten:
Hieronder heb je als voorbeeld de tabel voor der Junge (de jongen):
Naamval | Enkelvoud | Meervoud |
---|---|---|
Nominatief | der Junge | die Jungen |
Accusatief | den Jungen | die Jungen |
Datief | dem Jungen | den Jungen |
Er is een laatste groep onregelmatige zelfstandige naamwoorden. Dit zijn eigenlijk bijvoeglijke naamwoorden die zelfstandige naamwoorden geworden zijn, maar wel nog verbogen worden als bijvoeglijke naamwoorden. Als je de uitgangen voor bijvoeglijke naamwoorden kent, zijn deze woorden makkelijk te gebruiken:
Bijvoeglijk naamwoord | Zelfstandig naamwoord |
---|---|
ein deutscher Mann | ein Deutscher |
der deutsche Mann | der Deutsche |
eine deutsche Frau | eine Deutsche |
mit einer deutschen Frau | mit einer Deutschen |
In de skill Kleren vind je een overzicht van deze uitgangen.
In deze skill leer je de volgende zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden:
Bijvoeglijk naamwoord | Zelfstandig naamwoord |
---|---|
deutsch (Duits) | Deutscher (Duitser) |
erwachsen (volwassen) | Erwachsener (volwassene) |
verwandt (verwant) | Verwandter (familielid) |
bekannt (bekend) | Bekannter (bekende) |
De comparatief of de vergrotende trap wordt in het Nederlands gevormd door -er toe te voegen aan een bijvoeglijk naamwoord:
Dit is in het Duits ook zo. Let er wel op dat je nog steeds de juiste uitgangen moet toevoegen:
Korte bijvoeglijke naamwoorden krijgen meestal een umlaut en dus een klankverandering:
Het Duitse jeder betekent ieder/elk. Het heeft dezelfde uitgangen als "der, die, das":
naamval, geslacht | de/het | elk/ieder |
---|---|---|
nom. m. | der | jeder |
nom/acc. onz. | das | jedes |
nom./acc. vr. | die | jede |
acc. m. | den | jeden |
dat. m./onz. | dem | jedem |
dat. vr. | der | jeder |
Tijdsaanduidingen staan in het Duits in de accusatief:
Het normale woord voor eten is essen, maar voor dieren wordt fressen gebruikt.
De vervoeging van beide werkwoorden is hetzelfde:
persoon | essen | fressen |
---|---|---|
ich | esse | fresse |
du | isst | frisst |
er/sie/es | isst | frisst |
wir | essen | fressen |
ihr | esst | fresst |
sie/Sie | essen | fressen |
volt. dlw. | gegessen | gefressen |
Voor dieren is er meestal een algemeen woord met een bepaald grammaticaal geslacht. "Katze" is vrouwelijk, maar dat betekent niet per se dat de "Katze" waat je het over hebt vrouwelijk is!
Er zijn ook speciek mannelijke/vrouwelijke woorden voor een paar van deze dieren, maar deze woorden zullen nu nog niet in de cursus voorkomen.
Net als helfen (helpen) maakt danken deel uit van een kleine groep werkwoorden die altijd met een datief staan:
Je kan het zien als "hulp/dank geben aan" iemand, als dat helpt.
In het Duits gebruik je Angst haben als je wil zeggen dat iemand bang is:
Vaak is het nodig om het voorzetsel bij het werkwoord te leren. Vor staat met de datief na Angst haben.
Een kookpan noemt men in het Duits der Topf (Plural: die Töpfe) of der Kochtopf (Plural: die Kochtöpfe).
Een koekenpan noemt men die Pfanne (Plural: die Pfannen) of die Bratpfanne (Plural: die Bratpfannen).
Een braadpan noemt men in het Duits der Bräter of der Schmortopf.
Berliner en Kölner zijn onveranderlijke bijvoeglijke naamwoorden, ze behouden dus altijd dezelfde vorm. Onveranderlijke bijvoeglijke naamwoorden verwijzen meestal naar steden en eindigen op -er. Ze worden ook, in tegenstelling tot normale bijvoeglijke naamwoorden, met een hoofdletter geschreven.
Duits | Nederlands |
---|---|
der Kölner Zoo | de Keulse dierentuin |
die Berliner Mauer | de Berlijnse Muur |
der Wiener Walzer | de Weense wals |
onveranderlijk | normaal | |
---|---|---|
Das ist | der Kölner Zoo | der schöne Zoo |
Ich besuche | den Kölner Zoo | den schönen Zoo |
Ich bin | im Kölner Zoo | im schönen Zoo |
Hoch is een van de weinige onregelmatige adjectiven in het Duits:
Hoch verandert ook wanneer het een uitgang krijgt:
Das Lebensmittel (wordt normaal enkel in het meervoud gebruikt) verwijst naar alles wat gegeten of gedronken kan worden.
Het Frans voor "frieten" is "pommes frites". Het Duits heeft dit overgenomen, en daar wordt het uitgesproken op de Franse manier (dus de -es wordt niet uitgesproken). In het dagelijks leven zal je eerder een kortere vorm gebruiken; ofwel "Pommes" ofwel "Fritten", deze woorden worden op de Duitse manier uitgesproken
Die Scheibe (plakje, schijf) wordt meestalf gebruikt voor brood, kaas en worst, maar ook voor ruiten. Gebruik in andere gevallen das Stück (stuk):
Veel Europese talen hebben de zogenaamde "reflexieve" of "wederkerende" werkwoorden. Denk aan "Hij wast zich, scheert zich en kamt zich". Dergelijke werkwoorden komen ook in het Duits voor:
Hieronder zie je de wederkerige voornaamwoorden:
Nom. | Acc. | Acc. reflexief |
---|---|---|
ich | mich | mich |
du | dich | dich |
er | ihn | sich |
es | es | sich |
sie | sie | sich |
wir | uns | uns |
ihr | euch | euch |
sie/Sie | sie/Sie | sich |
Ze zijn dus exact hetzelfde als de accusatief van de persoonlijke voornaamwoorden, maar er is een belangrijk verschil: Er, sie, es, sie & Sie gebruiken sich.
De wederkerende werkwoorden die je in deze skill leert zijn:
"Want" is in het Duits denn:
Het werkwoord volgt, net als in het Nederlands met "want", meteen na het onderwerp na denn.
Een veelvoorkomende manier om woorden op te bouwen is -heit of -keit. Deze woorden zijn altijd vrouwelijk.
Erlauben betekent "toelaten". Daarop volgt er een datief:
Als je zegt dat je iets in de toekomst zal doen, gebruik je in het Nederlands de hulpwerkwoorden zullen en gaan. In het Duits wordt de toekomende tijd gevormd met het werkwoord werden, gevolgd door een infinitief. De infinitief staat altijd volledig achteraan in de zin.
Hier vind je nog eens de (onregelmatige) vervoeging van het werkwoord werden:
WERDEN | ||
---|---|---|
ich | werde | ik zal |
du | wirst | jij zal |
er | wird | hij zal |
wir | werden | wij zullen |
ihr | werdet | jullie zullen |
sie | werden | zij zullen |
Het Duits voor "omdat" is weil. In de bijzin na weil moet het werkwoord helemaal achteraan staan. (Zoals in het Nederlands, en niet zoals in het Engels of in het Frans.)
Vergelijk de woordvolgorde met de zin hieronder:
De Dag van de Duitse eenheid is de nationale feestdag van Duitsland, en wordt op 3 oktober gevierd. Op deze dag wordt de Duitse hereniging gevierd, West- en Oost-Duitsland werden dan na 40 jaar gescheiden te zijn terug één land.
Het voorzetsel außerhalb (buiten) staat altijd met de genitief.
Het voorzetsel gegenüber staat altijd met de datief en betekent "tegenover". Speciaal aan dit woord is dat je het niet enkel voor, maar ook na een woord kan plaatsen. De betekenis blijft hetzelfde.
Rivieren zijn in het Duits mannelijk of vrouwelijk.
Bijna alle Duitse rivieren zijn vrouwelijk, zoals die Donau, die Elbe, en die Mosel (Moezel).
Uitzonderingen zijn bijvoorbeeld der Rhein (Rijn) en der Main.
De meesten niet-Europese rivieren zijn mannelijk, zoals der Nil (Nijl), der Amazonas (Amazone) en der Mississippi.
Wenn betekent als (indien) in het Duits. Verwar dit woord dus niet met wann (wanneer/op welk moment)!
Braten doe je in een Bratpfanne (koekenpan) en backen doe je in een Backofen (oven). In het Duits zou je normaliter niet backen gebruiken als je iets in een koekenpan bakt. Einen Pfannkuchen backen is een uitzondering.
De woorden jemand (iemand) en niemand (niemand) worden als volgt verbogen:
Naamval | jemand | niemand |
---|---|---|
Nom. | jemand | niemand |
Acc. | jemanden | niemanden |
Dat. | jemandem | niemandem |
Let op! "verschrEIben" betekent "voorschrijven" en "verschrIEben" betekent "voorgeschreven".
We hebben al enkele namen van landen geleerd, die in het Duits altijd met een lidwoord staan.
Geslacht | Duits | Nederlands |
---|---|---|
vr. | die Türkei | Turkije |
vr. | die Schweiz | Zwitserland |
mv. | die Niederlande | Nederland |
mv. | die USA/die Vereinigten Staaten | de VS |
Aan dit lijstje voegen we in deze les nog twee landen toe.
Geslacht | Duits | Nederlands |
---|---|---|
m. | der Irak | Irak |
vr. | die Mongolei | Mongolië |
Voor landen die eilanden zijn, zoals IJsland (Island), Malta (Malta) of Cyprus (Zypern), kan je zowel het voorzetsel auf als in gebruiken. Er is een klein verschil in betekenis.
Duits | Nederlands |
---|---|
Wir wohnen in Island. | We wonen in IJsland. (de staat) |
Wir wohnen auf Island. | We wonen op IJsland. (het eiland) |
Een bijstelling krijgt dezelfde naamval als het zinsdeel waarnaar het verwijst.
Voorbeelden
Ich komme aus Italien, einem Land in Europa.
Das ist Wilhelm der Eroberer. Kennst du Wilhelm den Eroberer?
Met de constructie entweder... oder... geef je een keuze uit twee mogelijkheden aan. (= of... of...) Na entweder kan je kiezen of je een normale woordvolgorde gebruikt (1), of daarna eerst het werkwoord plaatst en dan het onderwerp (2).
Duits | Nederlands |
---|---|
(1) Entweder du kommst, oder du kommst nicht. | Of je komt, of je komt niet. |
(2) Entweder fahre ich mit dem Bus, oder ich gehe zu Fuß. | Ofwel ga ik met de bus, of ik ga te voet. |
De negatieve tegenhanger hiervan is weder... noch... (= noch... noch...).
Duits | Nederlands |
---|---|
Ich kann weder Französisch noch Chinesisch. | Ik kan noch Frans noch Chinees. |
Wir sind weder schön noch intelligent. | We zijn noch mooi, noch intelligent. |
Weder will ich schlafen noch bin ich müde. | Noch wil ik slapen, noch ben ik moe. |